factoren die de geldmarktruimte beïnvloeden economische begrippen toegelicht: In een vorige aflevering van 'Rabobank' is ingegaan op het begrip 'geldmarktruimte'. De ruimte werd daarin benaderd door het verschil tussen de tegoeden van de banken bij De Nederlandsche Bank en de opgenomen voorschotten (de zogenaamde 'netto overschotten'), na correctie voor eventuele speciale beleningen en be dragen die door de kasreserves zijn gebonden. In dit artikel willen wij de belangrijkste factoren die deze ruimte beïnvloeden, de revue laten passeren. Omdat de veranderingen in de ruimte zich rond de weekstaat van De Nederlandsche Bank afspelen, is in bijgaand over zicht een gestileerde weekstaat opgenomen. duidelijk seizoenmatig patroon heeft. Rond iedere maandultimo - als salarissen betaald worden neemt de circulatie met zo'n f 200 a f 300 miljoen toe, waarna in het begin van de volgende maand er een terugvloei ing plaatsvindt. Daarnaast zijn er ook rond 5 december en tijdens de kerstperiode alsmede gedurende het va kantieseizoen pieken in de circulatie te constateren. Hiermee is circa f 0,5 respectievelijk f 1 miljard ge moeid. Saldo Rijk Het saldo van het Rijk bij De Nederlandsche Bank (ook Gestileerde weekstaat van De Nederlandsche Bank per 31-10-1977 (in miljoenen guldens) Goud- en deviezenvoorraad20 600 Papier in disconto100 Voorschotten in rekening-courant3 160 Diversen2 140 De factoren kunnen in een tweetal groepen worden in gedeeld, te weten de autonome en de afgeleide facto ren. 1 Autonome factoren Dit zijn betrekkelijk op zichzelf staande factoren, die zich in ons economisch systeem laten gelden. Hierop is weinig invloed uit te oefenen. Tot deze groep behoren de bankbiljettencirculatie en de betaalstromen van en naar het Rijk (welke uitmonden in het saldo van het Rijk bij De Nederlandsche Bank). Bankbiljettencirculatie De Nederlandsche Bank verzorgt de uitgifte van de Ne derlandse bankbiljetten. Als het publiek een grotere behoefte heeft aan bankbiljetten, dan kunnen die via de banken verworven worden. De laatste zullen, voor zover zij niet genoeg in kas hebben, zich tot De Neder landsche Bank wenden om aan de vraag van hun cliën ten te kunnen voldoen. Dit resulteert erin dat de hoe veelheid bankbiljetten in circulatie zal toenemen, ter wijl tegelijkertijd de tegoeden van het bankwezen bij De Nederlandsche Bank zullen afnemen. Met andere woorden: de geldmarkt wordt krapper als de bankbil jettencirculatie toeneemt. Indien wij de ontwikkelingen in.de loop van het jaar ga deslaan, dan blijkt dat de bankbiljettencirculatie een Bankbiljetten16 970 Tegoed Rijk5 350 Tegoed banken 20 Andere ingezetenen30 Diversen3 630 26 000 wel 'de schatkist' genoemd) is de tweede autonome factor die inwerkt op de geldmarkt. Betaalstromen van en naar het Rijk vinden immers grotendeels plaats via het bankwezen. Als het Rijk uitkeringen doet, dan zul len de netto overschotten van het bankwezen bij De Nederlandsche Bank toenemen, hetgeen gepaard gaat met een verruiming van de geldmarkt. Het omgekeerde proces voltrekt zich indien het publiek, via de banken, betalingen doet aan het Rijk. Evenals in de bankbiljettencirculatie zijn er in het beta lingsverkeer van en naar het Rijk bepaalde patronen te ontdekken. Op de eerste plaats pleegt het Rijk een aan tal uitkeringen op vaste tijdstippen te verrichten. Als voorbeelden hiervan kunnen wij de wekelijkse uitke ring aan het Gemeentefonds noemen (circa f 200 mil joen op dinsdag). Daarnaast zijn er de maandelijkse uitkeringen, zoals onderwijssubsidies de 20ste, circa f 500 miljoen), salarissen van Rijkspersoneel de 22ste, circa f400 miljoen), betalingen van CRM de 10de, circa f 300 miljoen) of van sociale zaken de 4e, circa f300 miljoen). Tot de betaling aan het Rijk behoren de maandelijk se en 3-maandelijkse afdrachten van loon- en omzet belasting, welke respectievelijk rond de maandultimo en in het begin van de tweede maand van elk kwartaal plaatsvinden. De belangrijkste seizoenmatige factor in de geldstroom 26.000

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1978 | | pagina 34