vooral in de zeventiger jaren sterk was
toegenomen.
De tabel geeft daarvan een beeld.
Drukverzwaring van de collectieve
lasten in van het nationaal inko
men, gemiddeld per jaar
1960/1965
1965/1970
1970/1975
0,8
1,3
1,9
Bron: Miljoenennota 1978, pagina 11
Toch is de 1 %-operatie nog een te rui
me norm. Vooral in tijden van minder
snelle economische groei, waarin de
geïndustrialiseerde wereld zich zoals
gezegd sedert het begin van de zeven
tiger jaren bevindt, leidt de 1 %-norm
tot een nulgroei in de inkomens van de
particuliere sector.
1 -v»
Drs. H. H. J. Bol
medewerker
Stafgroep
Studiedienst
Centrale Rabobank
Men kan bijvoorbeeld uitrekenen, dat
een economische groei van 2,5 in
1978 bij uitvoering van de 1 %-norm be
tekent, dat de ruimte voor lonen en win
sten (reëel, dus gecorrigeerd voor de in
flatie) gelijk zal zijn aan die in 1977, zo
dat er voor extra groei geen mogelijkhe
den bestaan, tenzij men voor een loon
stijging een winstdaling accepteert.
Tegen deze achtergrond is het alleszins
te rechtvaardigen, dat in het regeerak
koord van het nieuwe kabinet wordt ge
pleit voor een verdergaande matiging in
de collectieve sector. Hoe heilzaam een
matiging kan zijn, blijkt als men bijvoor
beeld veronderstelt, dat de collectieve
lasten in 1978 niet met 1 maar met 0,5
procentpunt toenemen. Dan kan bere
kend worden, dat de te verdelen ruimte
voor de particuliere sector (bij een eco
nomische groei van 2,5 1,4 groter
is dan in 1977. Loonstijging behoeft dan
niet ten koste te gaan van de winstont
wikkeling van het bedrijfsleven.
Conjunctuur
De conjuncturele inzinking, waarmee de
Nederlandse economie het gehele jaar
1977 te kampen heeft gehad, is onge
twijfeld nog versterkt door de verzwak
king van de onderliggende structuur.
Opvallend is, dat de particuliere con
sumptie slechts met 2,5 is toegeno
men, terwijl de produktie in de nijver
heid ten opzichte van 1976 met niet
meer dan 2 is gestegen, tegenover
6 in 1976. En hoewel de investerin
gen van bedrijven (bruto, in vaste activa,
exclusief woningen) met zo'n 12 zijn
gestegen, werd het grootste deel van
die toename toch in de eerste kwartalen
van 1977 geboekt, zodat de trend aan
het einde van het jaar werd afgebogen.
Het meest opvallende symptoom van de
vermagering van de Nederlandse eco-
i nomie werd echter geregistreerd op het j
terrein van de handel met het buiten-
land.
De handelsbalans, waarop de in- en uit- j
voer van goederen wordt bijgehouden,
vertoonde sinds het vierde kwartaal van
1976 een tekort. Het daarbij behorende
dekkingspercentage schommelde rond
de 95%. Het dekkingspercentage geeft
aan de waarde van de uitvoer in procen-
J ten van de waarde van de invoer.
Zodra dit percentage beneden de 100
komt, overtreft de waarde van de invoer
van goederen die van de uitvoer. De in- j
eenschrompeling van de buitenlandse
handel is zo sterk geweest, dat de nega- j
tieve invloed van dit onderdeel van de
betalingsbalans op de lopende rekening
steeds aanzienlijker werd. Het Centraal
Planbureau zag zich daarom in 1977 ge
noodzaakt om de ramingen van het sal
do van de lopende rekeningen meerma
len aan te passen.
In het Centraal Economisch Plan 1977,
uitgekomen in april, werd het overschot I
geraamd op f5,5 miljard. De Ma-
J cro-Economische Verkenning 1978, uit-
gekomen in september, noemde een
overschot van f3,4 miljard in 1977 en
een overschot van f6 miljard in 1978.
En in november werd de schatting ver
laagd tot een overschot van f2 miljard
in 1977 en f2,5 miljard in 1978. Dat aan
j dit conjuncturele beeld van de buiten
landse handel wellicht ook een structu
rele kleuring kan worden gegeven, blijkt
uit de constatering, dat de inzinking van
j de uitvoer van goederen niet geheel kan j
i worden verklaard uit de verminderde
groei van de wereldhandel. In de Ma- I
cro-Economische Verkenning 1978
wordt zelfs gesteld, dat de uitvoer méér
is gedaald, dan men op grond van de
ontwikkeling van de invoer van onze af
nemers zou verwachten. Met andere
woorden: onze afnemers zijn ten dele
overgeschakeld naar andere exporteurs.
Slot
En zo is de cirkel rond: conjuncturele
zwakheden kunnen uitmonden in struc-
j turele ziekten en structurele verzwak-
kingen geven onvoldoende veerkracht
voor conjuncturele oplevingen.
In 1977 is wederom duidelijk geworden,
dat een therapie, die alleen is gericht op i
tijdelijk herstel ook slechts tijdelijk soe- I
laas kan bieden, terwijl de onderliggen
de structurele zwakte wordt versluierd.
Het wachten is derhalve niet op een
zachte heelmeester.
Helaas is het stadium aangebroken,
waarin de zieke niet meer thuis kan
worden verpleegd, doch in het hospitaal
zal moeten worden opgenomen.
Maar wil de zieke dat wel?