nederlandse
economie in 1977:
een diagnose
Het verhaal gaat, dat toen aan Francois Quesnay, hofarts van Lodewijk XV
en Madame de Pompadour, gevraagd werd, wat hij zou doen als hij koning
was, het antwoord luidde: 'niets'. Quesnay (1694-1774) was de grondleg
ger van een van de eerste scholen in de economische wetenschap: de fysi
ocraten') Deze medicus bezag de economie als een lichaam. Werd men
ziek, dan vormden zich vanzelf zoveel anti-stoffen, dat de ziekte werd over
wonnen. Heden ten dage zal niemand Quesnay nog gelijk geven in zijn ant
woord, dat men als regent niets behoeft te doen.
De tijden van 'laissez faire - laissez pas
ser' zijn voorbij en we proberen op tijd
voldoende afweermiddelen in de econo
mie te brengen om ziekten te kunnen
afwenden. De vergelijking van de eco
nomie met een lichaam, dat af en toe
ziek is, heeft echter nog niets aan actua
liteit ingeboet.
Indien wij terugblikken op het achter
ons liggende jaar, dan blijkt, dat de Ne
derlandse economie in 1977 ziek is ge
weest. De diagnose dringt zich op, dat
het gaat om twee elkaar versterkende
ziekten.
De eerste is de structuurzwakte. Men
kan de structuur vergelijken met het
beendergestel van een lichaam. De Ne
derlandse botten zijn in de loop van de
tijd steeds dunner en brozer geworden,
niet meer in staat om een zwaar
lichaam te dragen.
De tweede ziekte is die van de conjunc
tuur. Zoals de economische bedrijvig
heid jaren van voor- en tegenspoed
kent, tot uiting komend in een opgaan
de of neergaande conjunctuurgolf, zo
kan een lichaam dikker of dunner wor
den. Het vlees van de Nederlandse eco
nomie is vanaf het einde van 1976 aan
het vermageren, de conjunctuur zakt in.
De ontwikkeling kan worden verduide
lijkt, indien het ziektebeeld wordt ver
taald in economische termen.
Structuur
Dat de structuur van de economie aan
het verzwakken is, blijkt steeds duidelij
ker uit allerlei ontwikkelingen. Niet voor
niets staat de laatste jaren de zoge
naamde 'lange golf', naar zijn ontdekker
'Kondratieff genoemd, in de belangstel
ling. Beziet men het verloop van allerlei
Fysiocratie de natuur regeert.
loop van de consumptieve bestedingen.
In de jaren vóór 1970 nam de particulie
re consumptie jaarlijks met gemiddeld 5
a 6 toe. In de jaren erna was dit per
centage gedaald tot 3 a 4, terwijl de
prognose ook hier nog lager uitkomt.
En wat te zeggen van de aanzienlijke
toename van het aantal werklozen, het
aantal WAO-ers en het ziekteverzuim
sinds het begin van de jaren zeventig?
In 1977 werd een recordniveau bereikt
van circa 1,1 miljoen manjaren (inclusief
AAW), hetgeen ongeveer 28 van de
afhankelijke beroepsbevolking betekent.
Daarmee samenhangend was een
scherpe toename van de druk van de
collectieve lasten (belastingen, sociale
premies en niet-belastingmiddelen)
noodzakelijk om de in aantal en hoogte
stijgende uitkeringen te kunnen bekos
tigen. Te zamen met een slechts lang
zaam groeiend nationaal inkomen werd
de ruimte, die voor de particuliere sec-
De boerenzoon Francois Quesnay, grondlegger van de fysiocratische school m de
economie, was de voornaamste geneesheer aan het hof van Lodewijk XV. 'Arme
boeren betekenen een arm koninkrijk' was één van zijn stellingen.
Een van Quesnay's patiënten was Mme de Pompadour.
economische factoren over een lange
reeks van jaren, dan blijkt een golfbewe
ging te bestaan uit een op- en neer
gaande fase, die elk circa 25 jaren duurt.
Vanaf de Tweede Wereldoorlog is de
golf omhooggeschoten. Sedert het be
gin van de jaren zeventig schijnt hij ech
ter aan een neerwaartse beweging te
zijn begonnen. Was gedurende de vijf
tiger en zestiger jaren de groei van het
nationale inkomen nog zo'n 5 a 6 per
jaar, sedert een aantal jaren is die terug
gebracht tot gemiddeld ongeveer 3,5
per jaar. De verwachting is, dat dit per
centage in de komende jaren lager dan
3 zal liggen.
Opvallend is tevens het parallelle ver
tor overbleef voor de verdeling van de
groei van lonen en winsten voortdurend
kleiner.
1 %-operatie
Dat is de reden, waarom reeds in 1975
door de toenmalige regering de zoge
naamde 1 %-operatie voor de collectie
ve lasten werd aangekondigd. Dit plan
houdt in, dat het aandeel van de collec
tieve lasten in het nationaal inkomen
met maximaal één procentpunt per jaar
zou mogen toenemen (bijvoorbeeld: in
1977 57,2 in 1978 58,2 etc.). On
danks de hierin vervatte doorgaande
stijging, betekende dit voornemen een
ombuiging van het beleid, aangezien
het aandeel van de collectieve lasten