standige ondernemers niet mogelijk kin
derbijslag voor hun eerste twee kinde
ren (op basis van de Kinderbijslagwet
voor Loontrekkenden) te ontvangen.
Een uitzondering hierop vormt de per 1
januari 1963 in werking getreden Kin
derbijslagwet voor Kleine zelfstandigen:
deze wet garandeert aan zelfstandigen,
van wie het inkomen beneden een be
paalde grens blijft, kinderbijslag voor
het tweede kind, dan wel het eerste en
tweede kind. Terzijde zij opgemerkt, dat
aan deze regeling voor de zelfstandigen
geen premiebetaling verbonden is, aan
gezien de kosten geheel ten laste van
de rijksmiddelen komen.
Iedere Nederlander, die in zodanige om-
het Besluit landelijke normering zodanig
vastgesteld, dat een netto inkomen re
sulteert, dat naar consumptiemogelijk
heden gemeten overeenstemt met het
netto wettelijk minimumloon. Hierdoor
wordt bereikt, dat oudere zelfstandigen,
die veelal geen alternatieve mogelijkhe
den tot voldoende inkomensverwerving
zullen hebben, hun bedrijfs- of beroeps
uitoefening tot hun pensioengerechtig
de leeftijd kunnen voortzetten.
Van groot belang voor de zelfstandige
ondernemer was het per 1 oktober 1976
in werking treden van de Algemene Ar
beidsongeschiktheidswet. Deze volks
verzekering tegen de nadelige financiële
gevolgen van langdurige arbeidsonge-
In het bovenstaande heb ik getracht een
aantal aspecten van het overheidsbeleid
ten aanzien van het midden- en kleinbe
drijf in verleden en heden te schetsen.
Hieruit blijkt dat de overheid op de in dit
verhaal genoemde terreinen reeds veel
doet om aan de wensen en problemen
van het midden- en kleinbedrijf tege
moet te komen.
Toch blijven er nog steeds wensen over
en zijn er nog problemen en knelpunten
die om een oplossing vragen. Op korte
termijn spelen bijvoorbeeld de herzie
ning van het fiscale winstbegrip, de
openstelling van de Wet Werkloos
heidsvoorziening voor ex-zelfstandigen
standigheden verkeert of dreigt te gera
ken, dat hij of zij niet (meer) over de
middelen beschikt om in de noodzake
lijke kosten van het bestaan te voorzien,
kan een beroep doen op de Algemene
Bijstandswet. Voor groepen mensen,
die door dezelfde oorzaken in gelijksoor
tige financieel precaire omstandigheden
verkeren, zijn in het kader van de Alge
mene Bijstandswet zogenaamde Rijks
groepsregelingen van toepassing. Voor
zelfstandigen zijn in deze met name van
belang de Rijksgroepsregeling zelfstan
digen enerzijds en de Rijksgroepsrege
ling oudere zelfstandigen anderzijds. De
Rijksgroepsregeling zelfstandigen ver
leent sinds 1 januari 1965 aan zelfstan
digen, die niet meer over de middelen
beschikken om in de noodzakelijke kos
ten van het bestaan te voorzien, onder
bepaalde voorwaarden, tijdelijk bijstand
in de vorm van periodieke uitkeringen.
Na de periode van bijstand wordt de
zelfstandige geacht uit zijn bedrijf of be
roep weer voldoende inkomen te ver
werven.
De per 1 oktober 1977 in werking getre
den Rijksgroepsregeling oudere zelf
standigen opent onder bepaalde voor
waarden de mogelijkheid om aan oude
re zelfstandigen (tussen 58-65 jaar) met
een niet meer renderende bedrijfs- of
beroepsuitoefening een aanvulling op
hun inkomen te geven, voor zover dat
ontoereikend is om in de noodzakelijke
kosten van het bestaan te voorzien.
Deze aanvulling wordt overeenkomstig
schiktheid voorziet (vanaf het tweede
jaar van arbeidsongeschiktheid) in ar
beidsongeschiktheidsuitkeringen ener
zijds en voorzieningen, die strekken tot
verbetering van de levensomstandighe
den, dan wel gericht zijn op verminde
ring van de arbeidsongeschiktheid, an
derzijds.
Met name kleine zelfstandigen profi
teerden in 1976 van de verhoging van
de premievrijstellings- en reductiegren-
zen in het kader van de premiebetaling
voor de volksverzekeringen. Bij deze
verhoging (de eerste sinds 1965) is aan
sluiting gezocht bij het inkomen, dat
voor belastingheffing vrij wordt gelaten,
in die zin, dat genoemde grenzen wor
den vastgesteld op circa 90 van de
belastingvrije voet. Tot op heden is deze
koppeling gehandhaafd en zijn de gren
zen overeenkomstig aangepast.
Ten slotte dient nog genoemd te wor
den de bedrijfsbeëindigingshulp voor
het midden- en kleinbedrijf: deze rege
ling garandeert onder bepaalde voor
waarden aan zelfstandigen die de 65-ja-
rige leeftijd nog niet hebben bereikt en
die hun bedrijf wensen te beëindigen,
gedurende ten hoogste twee jaar een
uitkering, ter hoogte van 75 van hun
bedrijfsinkomen, met een minimumbe
drag gelijk aan het bruto wettelijk mini
mumloon. Zijn zij na deze twee jaren
nog werkloos, dan dienen zij terug te
vallen op een uitkering uit hoofde van
de in het kader van de Algemene Bij
standswet ingestelde Rijksgroepsrege
ling werkloze werknemers.
en van de Algemene Arbeidsonge
schiktheidswet voor gehuwde vrouwen,
en het verder optrekken van de premie
vrijstellings- en reductiegrenzen.
Als voorbeelden van wensen en proble
men op langere termijn kunnen worden
genoemd het invoeren van een alterna
tieve grondslag voor de sociale premie
heffing voor de sociale verzekeringen,
een stroomlijning en vereenvoudiging
van de sociale voorzieningen voor zelf
standigen, het opvullen van leemtes in
de sociale zekerheid voor de zelfstan
digen en meer aandacht voor de speci
fieke functie van het bedrijfsvermogen
bij de belastingheffing.
Of en op welke termijn aan alle wensen
voldaan kan worden respectievelijk op
lossingen kunnen worden gevonden
voor de problemen, is afhankelijk van
het te voeren beleid ten aanzien van de
collectieve uitgaven. Veel ruimte zal er
niet zijn, want het voldoen aan wensen
leidt tot stijging van deze uitgaven, en
dus van de belasting- en premiedruk.
Het streven van de regering is echter
erop gericht deze druk te beperken,
mede ten voordele van het bedrijfsle
ven. Wel zal ervoor gewaakt dienen te
worden dat eventuele beperkingen niet
onevenredig ten koste gaan van de
voorzieningen voor het midden- en
kleinbedrijf en de daarin werkzame zelf
standigen.