overheid en
het midden- en
kleinbedrijf
het subsidiebeleid en een aantal fiscale
en sociale aspecten van het integratiebeleid
Een van de meest in het oog springende
overheidsmaatregelen was, naast de
totstandkoming van een bijzondere kre
dietregeling ter tegemoetkoming aan in
kapitaalmoeilijkheden verkerende mid
denstandsondernemingen gedurende
de Eerste Wereldoorlog, in 1930 de
stichting van het Economisch Instituut
voorden Middenstand.
Een daling van de consumptieve vraag
enerzijds en overcapaciteit, een gebrek
aan boekhoudkundige kennis, vakbe
kwaamheid en een onvoldoende finan
ciële opzet anderzijds, leidde in de der
tiger jaren tot de ondergang van zoveel
bedrijven en tot zodanige verkoopme
thoden en concurrentievormen, dat de
iin i^nr-iïTwmnr
overheid niet langer lijdelijk kon blijven
toezien. Dit kwam onder meer tot uiting
in de totstandkoming van de Winkel
sluitingswet 1930, het Winkelwerktij
denbesluit en de Wet op het uitverko
pen en opruimen 1935.
Hoeksteen van het middenstandsbeleid
in die jaren was de Vestigingswet Klein
bedrijf die in 1937 tot stand kwam. In
deze wet werd het vestigingsrecht van
een ondernemer gebonden aan eisen
van handelskennis, vakbekwaamheid en
kredietwaardigheid.
Na de Tweede Wereldoorlog werd een
systematische, minder incidentele aan
pak van het middenstandsbeleid inge
zet. Dit resulteerde in 1952 in de benoe-
1 2 ming van een staatssecretaris van Eco-
en kleinbedrijf zich meer en meer, naast
een aantal specifieke maatregelen,
moest richten op de weloverwogen me
de-afstemming van het algemene beleid
op deze categorie ondernemers.
Het integratiebeleid voor het midden-
en kleinbedrijf werd geboren. Met dit
beleid wordt bevorderd dat bij de vast
stelling van de inhoud en de wijze van
uitvoering van het algemene regerings
beleid op evenwichtige wijze met de be
langen van het midden- en kleinbedrijf
wordt rekening gehouden zodat dit naar
De bemoeienis van de Nederlandse overheid met het midden- en kleinbe
drijf kreeg, na een aarzelend begin, eerst onder invloed van de crisistijd van
de dertiger jaren wat meer inhoud.
In de eerste decennia na 1900 stelde de overheid zich nog op het standpunt
dat de middenstand niet primair op de overheid diende te steunen, maar
moest leren vertrouwen op eigen kracht en zich aldus diende aan te passen
aan de maatschappelijke ontwikkeling. Het middenstandsbeleid in deze ja
ren was dan ook marginaal.
Mr. dr. W. A. van de
Garde
Directeur-Generaal
van Handel,
Ambachten Diensten
nomische Zaken, speciaal belast met
mlddenstandsaangelegenheden.
De grondslagen voor het te voeren be
leid werden vastgelegd in de Midden
standsnota 1954 waarin naast een
groot aantal gegevens over het midden-
en kleinbedrijf in het bijzonder het ter
rein van het specifieke beleid in kaart
werd gebracht.
Hierbij kan gedacht worden aan maatre
gelen ter bevordering van een goede
bedrijfsuitoefening door de ondernemer
(vestigingsbeleid, onderwijs, voorlich
ting en het beleid ten aanzien van de
kredietvoorziening) en aan maatregelen
ter bevordering van een ordelijk econo
misch verkeer (winkelsluiting- en kartel-
beleid).
Sedert de middenstandsnota 1954 vond
een accentverschuiving in het beleid
plaats. Men onderkende dat het zelf
standig ondernemerschap zich moest
realiseren binnen het kader van het al
gemeen financieel-economisch en soci
aal beleid en dat daarom het overheids
beleid met betrekking tot het midden-
evenredigheid van de vruchten van dit
beleid kan profiteren.
Ook heden ten dage nog vormen het
specifieke beleid enerzijds en het inte-
gratiebeleid anderzijds de kernpunten
van de overheidsbemoeienis met het
midden- en kleinbedrijf. Onderwerpen
die bij het specifieke beleid de aandacht
hebben zijn wat betreft de bevordering
van een goede bedrijfsuitoefening onder
meer het vestigingsbeleid, het beleid
dat gericht is op bestrijding van de
beunhazerij en het para-commercialis-
me, het research-, voorlichtings- en be-
drijfsontwikkelingsbeleid, de vernieu
wing op het gebied van het onderne
mersonderwijs, de kredietgeving onder
overheidsgarantie en het bedrijfsbeëin-
digingsbeleid.
Bij het bevorderen van een ordelijk eco
nomisch verkeer staan onder meer de
Winkelsluitingswet 1976 (die naar ver
wachting in de loop van dit jaar in wer
king zal treden), de Wet Beperking Ca
deaustelsel en het tegengaan van mis
leidende reclame in de belangstelling
Afzonderlijke vermelding verdient het
sectorbeleid dat mede gericht is op de
gezondmaking en versterking van die
sectoren, waarin het midden- en klein
bedrijf sterk is vertegenwoordigd (de
tailhandel, groothandel, ambacht en
kleine nijverheid, horeca, vervoer en
overige dienstverlenende bedrijven).
Dit sectorale beleid houdt zich enerzijds
bezig met structuurvraagstukken (het
zgn. sector-structuurbeleid) en ander
zijds met de aanpak van ad hoe proble
men.
Het zal duidelijk zijn dat het mij in dit re
latief korte artikel niet mogelijk is op alle
voornoemde onderdelen van het over
heidsbeleid ten aanzien van het mid
den- en kleinbedrijf nader in te gaan.
Ik zal mij daarom beperken tot een be
schouwing over de volgende onderwer
pen:
1 het subsidiebeleid
2 onderdelen van het fiscale en sociale
beleid.
Het subsidiebeleid
Het subsidiebeleid is een belangrijk in
strument voor de overheid bij haar stre
ven naar het scheppen van een econo
mische structuur waarbinnen het be
drijfsleven tot ontwikkeling kan komen.
Het thuisraken in 'subsidieland' is ech-