u bitie 'de advocatuur.' Opnieuw dus naar kostschool! Ditmaal werd 't het aloude en gerenommeerde ROLDUC. Met moeite kreeg ik daar aansluiting op de vijfde gym en met hard werken haalde ik binnen de gestelde termijn mijn eind examen. Hieraan is niet vreemd dat ik mij in de massale en harde mannenge meenschap van dit internaat als een verlorene en als een voortdurend bespi oneerde gijzelaar voelde en daarom alles-op-alles zette zo spoedig mogelijk mijn vrijheid te herwinnen. Schamper zingend 'Adieu Rolduc, séjour de mon enfance' stormde ik na het eindexamen de poort uit! Mijn triomfantelijke thuisreis met het eindexamen-papiertje in de zak werd vertroebeld door de toevallig meerei zende kapelaan van onze parochie die me gniffelend de recente geboorte van mijn jongste broer toevertrouwde. Ikzelf was inmiddels negentien! Nu waren we dus met z'n vijftienen: vader, moeder, drie jongens, acht meisjes, een tijdelijk geadopteerd Hongaars kind en een in wonende dienstbode. Voor zo'n overbe last gezin zou een universitaire studie met een verblijf boven de grote rivieren naar de mening van mijn moeder een te zware last worden: dat was weggelegd voor beter-gesitueerden; ik zou tevre den moeten zijn met een onderwijzers opleiding. Mijn vader begreep mijn die pe teleurstelling en zonder zich recht streeks te verzetten op een terrein waarop mijn moeder domineerde, zocht hij naar een oplossing beter aansluitend aan de door mij zo begeerde rechten studie. Na een test door een drietal hoge ambtenaren van het departement van financiën kreeg ik een bescheiden stu dietoelage en begon bij de inspecteur der registratie-en-domijnen in Venlo H. F. R. DUBOIS (later lid van de Hoge Raad) mijn opleiding voor surnumerair gecombineerd met de studie voor het notariaat. Gelijktijdig werd ik om de praktijk te leren kennen als adspirant- surnumerair tewerk gesteld op het Ont vangkantoor ter plaatse dat evenals de Inspectie ondergebracht was in het AR- SENAAL, een stoer classicistisch ge bouw uit de tijd dat Venlo nog vesting stad was. Hier leerde ik behalve registreren en ze gelen ook het 'leven' kennen, beter zelfs dan mijn goeie vader ooit vermoed en gewild heeft. Het verst ging wel de chef-de-bureau van de inspectie die tij dens de verificatiereizen van z'n baas alle aanwezige kussens liet verzamelen, hiervan in een van de spreekkamers 'n bed spreidde en vervolgens een in de stad tippelend hoertje liet aanrukken! Tijdens de behandeling op les van de SUCCESSIEWET die toentertijd nog een beëdiging van de aangifte eiste, kwam het tot een debat over de vraag of men als katholiek de successie-eed óók mocht afleggen als men niet alles eerlijk had opgebiecht. Een van mijn medestu denten, JOEP VAN DE VENNE (later no taris in Roermond) was van oordeel dat zulks niet alleen geoorloofd was maar bovendien in overeenstemming met de leer van de H. Kerk. Onze opleider DU BOIS, hoe ruimhartig en verdraagzaam van aard ook, weigerde dit eenvoudig te geloven. Er volgde een briefwisseling van genoemde student met FERDI- NAND SASSEN, toentertijd professor aan het groot-seminarie van het bisdom Roermond. Deze bevestigde dat een 're- servatio-mentalis' bij het afleggen van Prof. Nouwen flinks bij de kast) tijdens zijn praktische opleiding voor belastingambtenaar in Venlo (1924) De schrijver midden vooraan in zijn zwarte pakje) op het klein seminarie der Dominicanen te Nijmegen (1914). de successie-eed inderdaad geoorloofd was mits men het maar niet te bont maakte. Hierbij dacht hij aan een marge van 20 De onderliggende filosofie was dat men anders méér zou betalen dan de doorsnee belastingplichtige en dus ook méér dan waarop de fiscus re kende. In de veronderstelling dat DU BOIS een telg was van de katholieke Venlose familie van die naam had SAS SEN er geen enkel bezwaar tegen dat zijn brief aan onze leermeester werd voorgelegd. Deze was ontdaan over zo veel verdorvenheid in het katholieke Zuiden. Misschien was alles nog wel met een sisser afgelopen, ware het niet dat de Ontvanger in de zaak betrokken werd. Dit was een miezerig mannetje dat z'n doorlopende plichtsverzuim trachtte te compenseren met jacht, drank, dikdoenerij en dédain voor het donkere Zuiden. Op zijn advies werd een kopie van de brief naar het departe- ment-van-financiën gezonden dat op zijn beurt het departement-van-onder wijs in de arm nam. SASSEN bleek bij de duivel te biecht te zijn geweest! Zijn benoeming tot hoogleraar aan de zojuist opgerichte Katholieke Universitiet van Nijmegen die reeds zo goed als in-kan- nen-en-kruiken was, werd op de lange baan geschoven. Hij kon na deze ge beurtenis, zoals BROM in 1955 schrijft, in de ogen van de toenmalige minister van financiën Jonkheer DIRK JAN DE GEER géén genade vinden. Eerst zes jaar later mocht hij als de lang verwach te hoogleraar in de geschiedenis van de wijsbegeerte der Grieken en Romeinen de Nijmeegse katheder beklimmen. Na de bevrijding werd zijn rehabilitatie vol ledig door zijn benoeming als hoogle raar in Leiden en tevens als raadsadvi seur aan het ministerie-van-onderwijs.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1977 | | pagina 33