toekomst van de landbouwcoöperatie de franse opvatting nader bekeken In de beschouwing over 'l'Avenir des Coopératives Agricoles' in het oktobernummer van Rabobank zijn hoofdlijnen aangegeven van de Franse opvattingen over de vraag hoe de coöperaties zich in de toekomst waar kunnen maken. De uitspraken waren soms radicaal; een tikkeltje provocerend misschien. Menige lezer zal zich hebben afgevraagd of de Franse opvattingen ook de onze voor Nederlandse omstandigheden kunnen of moeten zijn. Enig nader commentaar op het toen gestelde is daarom wellicht niet overbodig. Voor goed begrip van de in het rapport gegeven aanbevelingen moge eerst het volgende dienen. De zin van het coöperatieve bedrijf moet primair worden gezocht in: ver groting van de bestaanszekerheid van de leden. Coöperatie en leden kennen daartoe een specifieke relatie; zij zijn betrokken op elkaar door toepassing van samenspel. Dit samenspel - het rapport noemt het engagement- neemt in alle beschouwingen van het lijvige werkstuk een centrale plaats in. Samenspel is gebonden aan het kennen en vooral ook toepassen van regels. Als leden van de coöperatie daar geen oog voor hebben ontstaat er onherroepelijk verwijdering in eigen kring. Ditzelfde geldt als de coöperatie de regels ont duikt. Welke zijn de regels van het samen spel? Dit is de kernvraag waarop het Franse rapport een antwoord heeft ge formuleerd. Met dat antwoord wil men de toekomst van de landbouwcoöpera tie tegemoet treden. Uitdagend? Misschien I Wie solidariteit als een verouderd be grip voor beleving in coöperatieve kring beschouwt, zal het antwoord zeker als uitdagend moeten ervaren want daarop ligt veel nadruk in de tekst van het rap port. Uitdagend inderdaad voor de jonge 1 7 boeren voor wie het begrip solidariteit Dr. D. Wind niet overeenstemt met 'modern mana gement'. Zijn opleiding richtte zich op ondernemerschap met alle facttten van dien. Het solidariteitsaspect vervult daarbij geen rol. Het duidt immers op afhankelijkheid en is als zodanig vreemd aan het begrip zelfstandig ondernemer schap. Is het laatste inderdaad waar? Indien dat zo is dan ziet de toekomst van de landbouwcoöperatie er belabberd uit. De moderne agrarische ondernemer zal een groeiende antipathie gaan koeste ren tegen de coöperatie als deze aan spraak blijft maken op solidair gedrag. De coöperatie plaatst zich dan voor het dilemma: öf de spelregels aanpassen (over boord gooien) öf de leden verlie zen. De stellingname van de Fransen komt nu scherper in het licht te staan. Zij wei geren het dilemma te aanvaarden. Zij doen dat op goede gronden. De indivi duele agrarische ondernemer heeft be lang bij bestaanszekerheid. Via samen werking in coöperaties kan hij zijn posi tie versterken. De samenwerking sluit aanvaarding van spelregels in. De eerste regel is die van het engagement: te za- men met anderen een marktpositie bou wen en versterken. De één mag daarbij niet voor de ander weglopen Solidair gedrag maakt sterk; het tegenoverge stelde verzwakt. Dus behoort solidariteit wezenlijk tot de aspecten van goed on dernemerschap. Laat in de opleiding van de jonge boer daarop vooral de aan dacht worden gericht. Genoeg nu over de achtergronden van de Franse visie. Wat te doen met de fei telijke aanbevelingen op terreinen van prijspolitiek en financiering? Gegeven de grote verscheidenheid aan coöpera ties en marktsituaties is het nauwelijks mogelijk tot algemeen geldende uit spraken te komen. De Fransen gaan in dit opzicht te theoretisch te werk. Wanneer verklaard wordt dat kwantum kortingen uit coöperatief oogpunt uit den boze zijn, bevat deze uitspraak in theoretisch opzicht een kern van waar heid. Elke coöperatie staat echter ook voor een eigen specifieke marktsituatie en dwingt tot beleidsmatig handelen met inachtneming van die situatie. Het belang van de leden, dat is hun be staanszekerheid, kan ermee gediend zijn wanneer in bijzondere situaties kwan tumkortingen worden gegeven. Wel dient te worden voorkomen dat door kwantumkortingen te bieden de lid maatschapsverhouding verandert in een puur zakelijke cliëntenverhouding. Ook op het terrein van de financiering zal met eisen van de praktijk rekening moeten worden gehouden. Men stuit bij dit onderwerp steeds op het 'termijn- vraagstuk'; behoefte aan lange-termijn- zekerheid bij de coöperatie; bereidheid tot korte-termijnbelegging door leden van de coöperatie. In het buitenland be staat veelal een wettelijke plicht voor de leden om naar rato van de transacties deel te nemen in het aandeelkapitaal van coöperaties. In Nederland bestaat die verplichting niet. Dit kan ertoe lei den dat vooral hier een aandrang be staat om de coöperatie met kort risico dragend vermogen te doen opereren. De financiering van de coöperatie heeft als leidraad het streven naar verbetering van de bestaanszekerheid van de leden. Deze leidraad is van toepassing voor vrijwel het hele beleidsgebeuren bij de coöperatie. Zekerheid voor het bestaan is betrouwbaarder wanneer het stoot kussen bij de coöperatie voor het op vangen van tegenvallers hecht en duur zaam is. In het belang van de leden is de vorming van reserves daarom noodza kelijk. Als aanvulling daarop zijn andere vormen van risicodragend vermogen denkbaar. Ook andere aanbevelingen van de Fran se werkgroep zijn aan nadere oordeels vorming te onderwerpen, doch of dit zinvol is kan worden betwijfeld. Het gaat om de hoofdlijnen van het denken. Zoals gezegd mogen bij de concretise ring van het coöperatie-beleid de eisen van de praktijk niet uit het oog worden verloren. De verleiding dit wel te doen is groot, want het zuivere coöperatie-mo del komt dan helderder te voorschijn. Voor het denken kan dat nuttig zijn doch daarmee eindigt ook de zin daarvan. Wezenlijker is dat de coöperatie in de praktijk aan haar leden bestaansruimte en toekomstperspectief biedt. De reali satie daarvan vraagt wederzijds enga gement. De herontdekking daarvan is het meest waardevolle dat het Franse rapport te bieden heeft.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1977 | | pagina 19