de rabobank, het
beleidsplan en het
jaarverslag
Tussen nu en 1981 zal de Rabobank een gecombineerde balans publiceren
die de f 100 miljard heeft overschreden. Dit zal gebeuren wanneer zich al
thans in Nederland en in het buitenland op economisch, politiek en militair
terrein geen grote verrassingen voordoen.
De constatering met betrekking tot de balansomvang, welke onder andere
het resultaat is van reken- en schattingswerk, geeft tegelijk de zin van be
leidsplanning aan. In één belangrijk cijfer wordt de naaste toekomst van
onze organisatie uitgekristalliseerd. Voor het bereiken van dit cijfer zal veel
stuurmanskunst nodig zijn.
Het 'clubje' van de Stafgroep Beleids
planning rond de tafel. Achter de coulis
sen is er hard aan de voorbereiding van
ons plan gewerkt.
Wikken en wegen
Het eerste beleidsplan van de organisa
tie, dat een periode tot 1981 beslaat,
geeft een aantal doeleinden aan welke
in de kern ook kunnen worden samen
gevat tot één, te weten, het voortbe
staan als vitale organisatie. Dit doel is
hard gemaakt in een aantal streefcijfers.
In het beleidsplan van de organisatie is
gesteld, dat onze organisatie ernaar zou
moeten streven in ieder geval meer dan
gelijke tred te houden met de financiële
bedrijvigheid in Nederland. Deze groei
wordt haalbaar geacht op grond van be
paalde vooronderstellingen met betrek
king tot inflatie, produktie, consumptie
gedrag, concurrentieverhoudingen, over
heidsbeleid, beleggingsgedrag enz.
Deze groei is ook noodzakelijk, om de
hoofddoelstelling, te weten de continuï
teit, te waarborgen.
De verwachte quasi verdubbeling van
de balansomvang tussen nu en 1981 is
Dr. J. Th. Adolfse
Hoofd Stafgroep
Beleidsplanning
de uitkomst van wikken en wegen over
de vraag óf, en zo ja met hoeveel vaart,
onze organisatie in deze tijd van stagna
tie en inflatie, moet groeien.
'Groeifilosofen' en 'stabilisatiedenkers'
hebben daarbij in de afgelopen maan
den hun wederzijds steekhoudende ar
gumenten aangedragen. Vooral de laat-
sten hebben daarbij voor ogen gehad,
dat met name de bedrijfsresultaten en
de daaruit voortvloeiende vermogens
vorming niet uit het oog mogen worden