Een aanpassing van het regeerakkoord aan deze gewijzigde vooruitzichten iijkt daarom noodzakelijk. Het deelakkoord over het financiële, sociale en economi sche beleid dat op 9 augustus jl. wereld kundig werd gemaakt begint met de zin snede: 'Het door het thans demissionai re kabinet gevoerde beleid wordt op hoofdzaken voortgezet'. Men behoeft echt geen sympathisant van een opposi tiepartij te zijn om te beseffen dat dit ge woon niet meer kan. Het sociaal-econo mische beleid dient drastisch te worden bijgesteld. Van een herstel van de ren dementen van het bedrijfsleven is de laatste jaren niets terechtgekomen, vooral als gevolg van een blijven oplo pen van de collectieve lastendruk. Het groeipotentieel van onze economie is hierdoor steeds meer aangetast. De in- vesteringsanimo alsook de ruimte voor een verantwoorde financiering van in vesteringsuitgaven is sterk teruggelo pen, de exportpositie wordt steeds meer bedreigd en de werkloosheid loopt als maar verder op. In het onlangs verschenen rapport 'Ma ken wij er werk van' pleit ook de Weten schappelijke Raad voor het Regerings beleid voor een andere opzet van de werkloosheidsbestrijding. Overheids steun aan bedrijven met het oog op het behoud van zoveel mogelijk arbeids plaatsen biedt onvoldoende perspectief. Deze aanpak is volstrekt niet in staat om in het benodigde aantal nieuwe arbeids plaatsen, dat in de jaren tachtig zo'n 70 000 per jaar zal belopen, te voorzien. De WRR verwacht meer heil van een beleid dat is gericht op het stimuleren van kapitaal-intensieve industrieën met groeimogelijkheden. Omdat deze indus trieën weinig werknemers hebben, wer ken de stijgende loonkosten hier minder fataal. De winsten van deze industrieën zouden vervolgens ten goede kunnen komen aan de creatie van nieuwe ar beidsplaatsen in de niet-commerciële dienstensector. In een toelichting op het rapport stelt drs. Van Stiphout, die het onderzoek heeft geleid, dat het erom gaat dat we het draagvlak van de industrie verster ken zodat daaruit de kosten van de werkloosheidsbestrijding kunnen wor den betaald. Hiermee wordt inderdaad de vinger op de zere plek gelegd. De arbeidsintensie ve industrieën in ons land zoals de tex tiel- en de leerindustrie hebben het al goeddeels moeten afleggen tegen de concurrentie van de kant van de zoge naamde lage-loon-landen. Voorkomen moet worden dat vervolgens ook de ka pitaalintensievere bedrijfstakken het steeds meer moeten laten afweten als gevolg van onvoldoende ruimte voor in vesteringen. De ontwikkeling van de En gelse economie heeft laten zien hoe Nu ik deze kolom schrijf, heb ik juist weer de periodieke kennismaking met een aantal kringen achter de rug. Ik mag zeggen, met veel genoegen. Deze kring besprekingen vormen in zekere zin óók het voorspel van de daaropvolgende Centrale Kringvergadering. Het hoort er bij, net als het stemmen van de muziek instrumenten vóór een concert. Ik heb me wel eens laten ontvallen, dat het overleg met de organisatie - en dan denk ik niet alleen aan de Kring- en Cen trale Kringbijeenkomsten - mij en mijn collega's aanzienlijk veel tijd kost. Dat is natuurlijk zo, maar ik wil hier toch wei uitdrukkelijk zeggen, dat ik het niet an ders zou willen. Dat contact met onze organisatie is onontbeerlijk. Het vormt een van de punten, waarop wij ons van andere instellingen onderscheiden. Voor mij persoonlijk heeft die eigenaardigheid van onze organisatie meer dan iets an ders de deur geopend om me in korte tijd in alle gelederen te oriënteren en me er in thuis te gaan voelen. Onze operatie Beleidsplan nadert nu de fase van de invoering. Ik hoop en ver wacht dat de Centrale Kringvergadering wanneer u dit leest inmiddels zijn posi tief advies gegeven zal hebben. Toen ik in januari bij onze organisatie binnen kwam, waren we in ons overleg en met de opstelling van de concrete inhoud van onze plannen reeds zeer ver gevor derd. Het idee sprak mij onmiddellijk aan, omdat het me zelfs na een vluch tige oriëntatie in ons bankbedrijf niet ontgaan was, hoe zeer de moeilijkhe den, mogelijkheden en uitdagingen in deze tijd op ons allemaal af komen. Ons antwoord daarop moest dan ook liggen in de weg van het meer samen doen, het samen onder ogen zien van de juiste aanpak voor de komende jaren. Dat be tekent voor mij het activeren van ieders mogelijkheden, bezien vanuit de eigen bank, maar ook vanuit onze gezamen lijke banken als één geheel. Achteraf, nadat ik onze organisatie beter leerde kennen, heb ik begrepen, dat deze nieuwe aanpak voor onze banken nieuwer was dan ik aanvankelijk dacht. Wij zijn deze werkwijze immers tot nu toe niet gewend, zijn er niet mee ver trouwd. Wij moesten leren ons bedrijf, en alle zorg die we daaraan besteden, ook uit een andere hoek te bekijken: een hoek die we trachten in ons gezamenlijk beleidsplan duidelijk te maken. En als ik nu, zeker na de jongste ervaringen met de Kringvergaderingen terugzie, dan mag het voor ons een reden van diepe voldoening zijn, dat we in de volle breedte van onze organisatie de goede coöperatieve houding tegenover dat Be leidsplan hebben weten op te brengen. A/s er solvabiliteitsdoeleinden in het Plan worden gesteld, vereist dat - zo heb ik ergens gezegd - een coöperatief handelen van alle banken. Want binnen onze organisatie geeft de sterke solvabi liteit van de ene bank de noodzakelijke aanvulling op de minder gunstige van de andere bank. Zo is het altijd bij ons ge weest, maar het beleidsplan doet ons de samenhangen in groter verband zien. Het doet ons vooral ook zien wat wij, als individuele bank, aan de doeleinden kun nen bijdragen. Op dat laatste ga ik even verder in. Ons plan is noodzakelijkerwijze globaal ge schreven voor de gezamenlijke banken. Iedere individuele bank moet het voor zichzelf uitleggen, een uitleg die - ook dat is vanzelfsprekend - afhankelijk is van de mogelijkheden. Die laatste han gen af van wat de bank in haar lokale omstandigheden, haar regio kan. Mis schien ligt hier nog een punt van on wennigheid. Men is geneigd de cijfer matige uitkomsten van ons Plan om te zetten in een taakstelling voor de eigen bank. Het resultaat is dan dat de een de taak te licht en de ander te zwaar vindt. Laten we begrijpen dat zo'n taakstelling niet bedoeld wordt. Dan zouden we het heel verschillend reilen en zeilen van onze banken ter plaatste negeren. Nee, als er van taakstelling sprake is, dan mogen we die alleen maar zien van uit de organisatie als geheel. Daarvoor zijn we, zo goed mogelijk rekenend, tot doelstellingen gekomen. Die houden we met zijn allen voor ogen, en daarvan zul len we straks kunnen zien of we die in de gestelde tijd bereikt hebben. Het zijn ook de doelstellingen die we zo nodig naar bevind van zaken kunnen bijstellen. De methode is echter, dat we onze doel stellingen zien als de resultante van wat iedere individuele bank er toe bijdraagt. De één meer, de ander minder, maar we hopen dat de totale inbreng aan het plan beantwoordt. Met ieders medewerking naar vermogen, zal dat lukken. Dat mag men, wat mij betreft, een uit daging aan ieder van ons noemen. Maar dan een uitdaging die we, als plaatse lijke bank niet minder dan als organisa tie, ons zelf voor houden, ik vind dat een echte coöperatieve aanpak, die eigenlijk heel vanzelfsprekend is. Lardinois

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1977 | | pagina 5