internationaal financieel
tekort op rekening komt van de handel
op Japan. Om de Amerikaanse publieke
opinie - een machtige factor in de we
reldpolitiek - niet tegen zich in het har
nas te jagen heeft Japan vrijwillig tot ex
portbeperking naar Amerika besloten.
Financiële steun aan rijke landen
De president van de BIB, dr. J. Zijlstra,
legt de nadruk op het feit dat de grote
economische problemen van deze tijd,
te weten de chronische werkloosheid en
de inflatie, niet zozeer om een korte ter
mijn, maar meer om een lange termijn
oplossing vragen. Het besluit van de
EEG om leningen te plaatsen op de in
ternationale financiële markten kan in
dit licht worden gezien. De gemeen
schappelijke doelstellingen dreigden in
gevaar te komen en voor het blijvend op
verantwoorde economische en monetai
re wijze inpassen van Engeland en Italië
konden maatregelen niet uitblijven. Vóór
de oliecrisis kon nog worden aangeno
men dat inspanningen om rijzende beta
lingsbalansproblemen te keren op mid
dellange termijn succesvol zouden zijn.
Tegen de achtergrond van de huidige
onevenwichtigheden op de betalingsba
lans is vergaande financiële steun voor
een lange termijn noodzakelijk, gekop
peld aan normen voor de economische
politiek om het aanpassingsproces rich
ting te geven. Het zal tot ver na 1980
duren eer de betalingsbalansen van de
invloed van de oliecrisis gevrijwaard zul
len zijn. Dit ingrijpen van de Gemeen
schap en de garantiestelling door de Ge
meenschap verbeteren voor de debiteu
ren de toegang tot de internationale fi
nanciële markten en vormen een posi
tieve factor bij de kapitaalbewegingen in
de wereld. In dit kader moet ook de be-
talingsbalanssteun van het IMF en het
geplande 'vangnet' van de OESO gezien
worden.
Arabische beleggirigspolitiek
Het financiële management van de olie
rijkdom van de overschotstaten Saoedi-
Arabië, Koeweit, Abu Dhabi en Quatar
heeft vaste vorm gekregen. Onderdeel
zijn het stichten van banken, het verwer
ven van deelnemingen en het aangaan
van 'joint-ventures' in de financiële sec
tor met Japanse en Europese banken.
De geringe bevolkingsomvang van een
aantal OPEC-leden maakt het surplus
mogelijk, ondanks de sterke stijging van
de uitgaven voor de import van investe-
rings- en consumptiegoederen en de be
tekenis van het buitenland in het dien
stenverkeer. De beleggingspolitiek geeft
voorrang aan eerste klas leningen, deel
nemingen en aankopen van onroer.end
goed. Een correctie was nodig vanwege
de potentiële gevaren voor banken en
regeringen in het Westen.
Het beleggen van de oliegelden a depo
sito voor de korte termijn brengt bij het
fungeren als 'hot money' valutaver
schuivingen teweeg. Het nemen van de
posito's door OPEC-leden werd in een
aantal gevallen door het opleggen van
een negatieve rente verhinderd. Ook
vastrentende waardepapieren staan
mede door de inflatoire uitholling niet
zozeer in de belangstelling.
De OPEC-leden boekten in 1976 een
overschot van 45 miljard op de lopen
de rekening van hun betalingsbalans
hetgeen voor zo'n 80 procent op reke
ning kwam van de vier genoemde sta
ten. Van dit bedrag werd ruim 35 mil
jard in het buitenland belegd, waarvan
10,6 miljard in de vorm van bankdepo-
naar olie met 5 procent, het surplus in
1980 afgenomen zijn tot 10,5 miljard.
Dit overschot staat in geen vergelijking
tot de verwachtingen van enkele jaren
geleden. De weg naar het opwaarts ge
richte conjunctuurverloop werd na de
door stagflatie gekarakteriseerde reces
sie voor een belangrijk deel teruggevon
den door de ongekende absorptiecapa-
citeit van de economieën van de
OPEC-leden. Zo nam de Westduitse ex
port toe van DM 4,7 miljard tot DM 20,7
miljard. Na 1980 neemt het surplus toe
door het uitblijven van substitutiemoge
lijkheden voor de OPEC-olie in de rest
van de wereld. Het Internationaal Ener
gie Agentschap wordt in de toekomst
Sheik Ahmed Zaki Yamani van Saoedi Arabië en prof. dr. H. J. Witteveen, directeur
van het IMF. Twee belangrijke spelers voor het voetlicht van de financiële ontwikke
lingen.
sito's en geldmarktbeleggingen, terwijl
$24,7 miljard op langere termijn werd
belegd in de vorm van bilaterale arran
gementen, leningen aan internationale
organisaties, Amerikaans en Engels
overheidspapier en deelnemingen.
In de prijspolitiek voor ruwe olie spelen
de omvang van het surplus en de situa
tie van de wereldeconomie mee. Bevrie
zing van de olieprijs voor 1978 is niet
ondenkbaar geworden. Voorheen was
men nog vah mening dat de indexatie
van de olieprijs tot stand zou moeten
komen door koppeling aan de prijsont
wikkeling van een reeks importgoederen
en aan een valuta-mix zoals de SDR.
Niettemin wordt door een aantal
OPEC-leden de financiële armslag van
de inkomende olie-dollarstroom onvol
doende gevonden.
In de nabije toekomst zal, rekening hou
dend met een prijsontwikkeling van 7
procent per jaar overeenkomend met
het inflatietempo in de OESO-landen en
een raming van de stijging van de vraag
het forum voor de discussie tussen de
olie-exporterende en olie-importerende
landen.
Voor de westerse wereld en de niet-olie-
producerende ontwikkelingslanden is de
Arabische beleggingspolitiek belangrijk
voor een succesvolle recycling. Neemt
de betekenis van het surplus de komen
de jaren af, voor het Arabische aandeel
in de financiële wereld geldt dit zeker
niet. Daarvan getuigt de oprichting van
een Arabisch Monetair Fonds en de Sa-
oedi-Arabische participatie in de uitbrei
ding van de liquiditeiten van het Interna
tionaal Monetair Fonds.
Banken en ontwikkelingslanden
De commerciële banken hebben het
ontstaan en vooral de expansie van de
internationale financiële markten te
weeggebracht met het sturen van de li
quiditeitenvoorziening. De technologi
sche ontwikkeling en het welvaartsstre-
ven bevorderen de snelle groei van de
wereldhandel bij de opbouw van de
geïndustrialiseerde wereld.
Uitstraling van de handel over de globe