ïrfn c\\Wik 311^4 in |sirine*Mak op Ou pflS^e \n bcookaakkan er wat ^ekenfevw,,, De achtergrond van de uitkering door de Stichting (in casu de deelnemende ban ken die de fondsen daarvoor aandragen) ligt vooral in de negatieve publiciteit die een afwijzende opstelling kan veroorza ken. Met name in gevallen dat de bena deelde rekeninghouder geen verwijt kan worden gemaakt acht ik een afwijzing van geleden schade zeker niet op zijn plaats. Voor een eventueel verhaal door een bank op een begunstigde die niet aan de controlevoorschriften heeft vol daan, moet toestemming door de Stich ting worden verleend. Ook hier zal het criterium vooral liggen in de mate van verwijtbaarheid. Geeft de Stichting geen toestemming tot verhaal dan draagt zij zelf de schade. Voor de duidelijkheid wordt er hier nog op gewezen dat de regelingen bij Euro cheques anders ligt. Hier bestaat een formeel recht op schadevergoeding, 100% bij verlies van óf kaart óf che ques, 90 bij verlies van beide. Een dui delijk gunstiger regeling dan bij de be taalcheques en een voordeel, dat voor de cliënt m.i. gemakkelijk opweegt te gen de bijdrage van f 10,- per kaart per jaar. Die bijdrage is een relatief lage ver zekeringspremie. Overigens is het aan te bevelen dat onverplicht wordt overge gaan tot 100% schadeuitkering indien het verlies van kaart en cheques niet te wijten is aan een laakbare handeling van de rekeninghouder. Uit de gegevens van o.a. de Consumen tenbond blijkt dat het recht op schade vergoeding bij verlies van alleen betaal- pas of alleen betaalcheques, alsmede de mogelijkheid van een onverplichte uitke ring bij verlies van beide niet algemeen bekend is. M.i. ligt hier een belangrijke voorlichtende taak voor de banken. Strafrechtelijke aspecten Tot nu zijn slechts de civiel-rechtelijke kanten van misbruik aan de orde ge weest (daarbij is overigens bewust afge zien van behandeling van vorderingen uit hoofde van onrechtmatige daad door een benadeelde t.o.v. de misbruiker aan gezien dit een veel groter terrein omvat). Dit misbruik kan evenwel ook strafrech telijk beoordeeld worden Er kunnen zich gevallen voordoen als: a misbruik van een vinder of dief van verloren of ontvreemde betaalmiddelen hetzij met, hetzij zonder bijbehorende passen. b gebruiken of incasseren op betaal middelen door de rechtmatige houder zonder dat onvoldoende saldo op zijn re kening aanwezig is. c misbruik door namaken of vervalsen van cheques en/of passen. T.a.v. punt a ligt voor de hand gebruik te maken van het verduisterings- c.q. dief stalartikel (art. 321 resp. 310 Wetboek van Strafrecht). M.i. beperkt zich dit echter tot het wegnemen of behouden van gevonden betaalmiddelen. De finan ciële gevolgen van het misbruik kunnen bestreden worden door art. 225 Wet boek van Strafrecht, dat gaat over vals heid in geschrifte, of art. 326 over op lichting. T.a.v. punt b zal de zaak niet zo 'eenvou dig' liggen. Vervolging zal mogelijk zijn op basis van art. 326 (oplichting); be wijsbaar moet echter zijn dat sprake is van wederrechtelijk bevoordelen met gebruikmaking van óf kunstgrepen, óf een samenweefsel van verdichtsels, óf het aannemen van een valse hoedanig heid. Duidelijk is dat een rekeninghou der die regelmatig zijn rekening over- misbruik van betaalmiddelen nader te regelen via nieuwe, gerichte, wetsartike len, omdat de bestaande artikelen (zie hierboven) niet altijd even goed toepas baar waren door de in deze situatie moeilijke delictsomschrijvingen. Naar mijn mening moet dit worden afgewe zen omdat een strafbaarstelling bedoeld voor uitwassen, zich namelijk ook uit strekt over gevallen waarbij geen sprake is van voorbedachte rade of bewust be nadelen van de banken. De vertrou wensrelatie tussen bank en een zeer grote groep bonafide cliënten kan daar door doorkruist worden. Voor bestrijding van notoire oplichtings- trekt met behulp van betaalcheques, vooruitlopend op zijn komende salaris, géén strafrechtelijk laakbare handeling pleegt. T.a.v. punt c is duidelijk de delict omschrijving van art. 225 Wetboek van Strafrecht (valsheid in geschrifte) van toepassing. De banken hebben zich ove rigens via de Stichting door een onder ling omslagstelsel gedekt tegen derge lijke schade, met de overweging dat het aanzien en daarmede de algemene ac ceptatie van het betaalchequeproject belangrijke schade zou ondervinden in dien de banken zich van een dergelijk misbruik zouden distantiëren. Het ge volg zou zijn dat het publiek, en vooral het midden- en kleinbedrijf, veel minder bereid zou zijn de betaalcheque als be taalmiddel te accepteren, waardoor het project als het ware zou doodbloeden. Blijkbaar is de betaalcheque moeilijk na te maken, want van een min of meer ge slaagde vervalsing op redelijk grote schaal is niets gebleken. Is een aparte wettelijke regeling gewenst? Er zijn al eens stemmen opgegaan om gevallen biedt de bestaande strafrecht wetgeving naar mijn mening voldoende aanknopingspunten. Met de, wat ik zou willen noemen randgevallen, zijn de banken altijd al geconfronteerd ge weest, ook al voor de introductie van gegarandeerde betaalmiddelen. De daaruit voortvloeiende verliezen werden altijd als min of meer normale bedrijfs risico's beschouwd. Bovendien zou men, als de banken de voorkomende mis bruikgevallen als zeer hinderlijk zouden ondervinden, toch vaker aangifte bij de politie moeten doen en dat wordt nogal eens achterwege gelaten. Zo een nadere wettelijke regeling ge wenst zou zijn, moet dit m.i. niet beperkt worden tot de strafrechtelijke aspecten. Veeleer is het gewenst om het gehele juridische veld rondom de gegarandeer de betaalmiddelen opnieuw in kaart te brengen, zowel privaat- als strafrechte lijk; daarbij zouden tevens andere wel reeds geregelde betalingsvormen (che que en wissel) aan een nadere revisie kunnen worden onderworpen, eventueel na internationaal overleg.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1977 | | pagina 21