wat ons bezighoudt^ wob DE VIER GEBODEN VAN DR. ZIJLSTRA De toekomst is bij goed beleid niet zon der hoop. Aldus besloot de president van De Nederlandsche Bank, dr. J. Zijl stra, zijn buitengewoon boeiende voor dracht voor onze Algemene Vergadering op 9 juni jl., waarvan de volledige tekst elders in dit nummer is opgenomen. Hij herhaalde hiermee de slotwoorden van het algemeen overzicht in het jaarver slag van zijn Bank over 1976. Ook de daaraan voorafgaande drie kwartier wa ren voornamelijk gewijd aan een aantal hoofdpunten die in dit algemeen over zicht de aandacht hadden gekregen: - zoals hij het zelf aanduidde - de vier ge boden voor een goed financieel en eco nomisch beleid in de komende jaren. Deze vier geboden luiden als volgt: 1 de inflatie zal verder moeten worden teruggebracht; 2 de rendementen zullen moeten ver beteren: 3 in het begrotingsbeleid zal moeten worden teruggekeerd tot een situatie van neutrale financiering van het tekort en 4 het monetair beleid zal moeten wor den gericht op het geleidelijk verwijde ren van de overmaat aan liquiditeiten in ons economisch bestel, gepaard gaande met een terugkeer naar een mate van geldschepping die is afgestemd op de in beginsel trendmatig berekende stijging van het reële nationale inkomen. Het heeft weinig zin en is ook niet goed mogelijk om de toelichting op deze stel lingen hier in enkele regels samen te vatten. Wel is er aanleiding om wat langer stil te staan bij de laatste stelling. In het bij zonder is dit het geval omdat deze be langrijke aanknopingspunten biedt voor het door De Nederlandsche Bank te voe ren beleid met name voor wat betreft de toelaatbare omvang van de kredietverle ning door het bankwezen. Met deze stelling heeft dr. Zijlstra zich openlijk een aanhanger getoond van de zogenaamde monetaristische opvatting. De monetaristen onder aanvoering van de Amerikaanse econoom en Nobelprijs winnaar Milton Friedman kennen voor de economische ontwikkeling een bij zonder groot gewicht toe aan het ver loop van de geldhoeveelheid. Huns in ziens verschaft een groei van de geld hoeveelheid die in overeenstemming is met de reële groei van het nationale inkomen de beste waarborgen voor een evenwichtige economische vooruitgang. De actuele inflatie en werkgelegen- heidsproblematiek schrijven zij op de eerste plaats toe aan een te sterke stij ging van de geldhoeveelheid. Vaak wordt de monetaristische opvat- ting geplaatst tegenover de Keynesiaan se begrotingstheorie, die op de eerste plaats heil verwacht van wisselende be grotingstekorten, al naar gelang de be stedingen afgeremd dan wel aangewak- kerd dienen te worden. Wanneer de I conjunctuur gestimuleerd moet worden is een verruiming van het begrotingste- j kort op zijn plaats en wanneer de con- j junctuur verschijnselen van oververhit- ting dreigt te vertonen moet het begro tingstekort van de overheid worden in gekrompen. Op deze polemiek tussen Monetaristen en Keynesianen willen wij thans niet verder ingaan. Traditioneel is het sociaal-economische beleid van De Nederlandsche Bank ge richt geweest op een bewaking van de nationale liquiditeitsquote, dat wil zeg gen de geldhoeveelheid in ruime zin in verhouding tot het nationale inkomen, f Wanneer nu wordt gesproken over een geldschepping die is afgestemd op de trendmatige stijging van het reële natio nale inkomen, dan betekent dit toch wel een belangrijke kentering in het beleid. Werd tot nog toe bij de bewaking van de liquiditeitsquote op de eerste plaats ge- j dacht aan een zekere stabilisering, dat I wil zeggen aan een groei van de geld- hoeveelheid die bij benadering gelijk was aan de groei van het nominale nati onale inkomen, thans wordt in het voor uitzicht gesteld dat De Nederlandsche Bank minder geneigd is om naast de reële groei van het nationale inkomen ook een ruimte voor prijsstijging in te calculeren. Van een monetair beleid dat gericht is op stabilisering van de nationale liquidi teitsquote kan men stellen dat het geen impulsen voor prijsstijgingen met zich meebrengt: tracht men echter de groei van de geldhoeveelheid af te stemmen op de groei van het reële nationale inko men, dan wordt hiermee een bijdrage geleverd tot de inflatiebestrijding. Gezien het geldscheppend effect van de kredietverlening door het bankwezen, brengt de aanpassing in het beleid van De Nederlandsche Bank met zich mee dat ook voor de komende jaren rekening moet worden gehouden met een aan merkelijk geringere ruimte voor krediet expansie dan we in de afgelopen jaren hebben gekend. Ook bij een belangrijke versoepeling van de monetaristische geldgroeiregel zal dit nog het geval zijn. Wanneer, zoals in het jaarverslag van De Nederlandsche Bank, wordt gedacht a.an een vermindering van de liquiditeitsquote met gemiddeld genomen een punt per jaar tot 1980, zal de geldhoeveelheid jaarlijks kunnen toe nemen met 7 Dit is nog altijd bedui dend meer dan de verwachte trendma tige stijging van de produktie met 3,5 a 4 Ten opzichte van de groei van de li quiditeitenmassa met gemiddeld 16% in de afgelopen vijfjaar blijft dan echter onverminderd sprake van een buitenge woon sterke daling. SOCIAAL VERSLAG, MEER DAN EEN TOEGIFT Na de eigenlijke jaarstukken is inmiddels ook het 'Sociaal Jaarverslag 1976' van de Centrale Bank verschenen. Al mag het naar inhoud en uitvoering in het oog vallen, zo'n sociaal jaarverslag pleegt tot nu toe beschouwd te worden als een soort toegift op het gewone, algemene verslag: het nakomertje na de grote broer. Er is ook geen wettelijke verplich ting tot het maken van zo'n verslag en het hoeft ook niet door een algemene vergadering van leden of aandeelhou ders te worden goedgekeurd. Toch komt deze sociale verslaggeving bij de grotere ondernemingen al meer in zwang. Voor een bedrijf met veel werk nemers is het onmisbaar geworden, dat jaarlijks openbaar op schrift wordt ge steld, waar het bedrijf met zijn sociaal beleid naar toe wil en wat er in de afge lopen periode op sociaal terrein gaande is geweest. Natuurlijk is het sociaal ver slag in de eerste plaats bestemd voor de werknemers in het bedrijf, maar niet vergeten moet worden, dat het tevens een sociaal visitekaartje naar buiten is. De verslagen worden dan vaak ook door derden - en heus niet alleen de vakbon den - met veel belangstelling bekeken.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1977 | | pagina 4