ook bij mindere groei een normaal, gezond beleid mogelijk niet somber, maar hoopvol: mits goed beleid heeft bij lange na niet de omvang van de jaren dertig. De verpaupering door de in eenstorting van de prijzen van grond stoffen en landbouwprodukten doet zich niet voor. Maar wel is er reden tot zorg, namelijk met betrekking tot handelspoli tieke protectie. De stemmen die roepen om bescherming tegen goedkope im porten worden krachtiger. De argumen ten verschillen niet zoveel van die uit de jaren dertig: dumping, lage lonen, aller lei werkelijke en vermeende voorbeel den van concurrentievervalsing. En weer schijnt men hier en daar te menen dat een land ongestraft naar het wapen van de importbescherming kan grijpen zon der de kracht van hetzelfde wapen op de eigen exportmarkten te moeten trotse ren. Nederland met zijn overgrote afhan kelijkheid van een vrij internationaal ver keer zal wel het laatste land moeten zijn dat deze weg zou willen inslaan. De jaren dertig behoeven niet terug te keren. Maar als de landen hun toe vlucht zouden nemen tot het wapen van de invoerbeperkingen zou ik deze stelling niet zonder meer durven vol houden. De tweede opmerking die ik in deze slotbeschouwing maak, heeft betrekking op de stelling dat de jaren zeventig door een geringere groei zullen zijn geken merkt dan voorheen het geval was, en dat wij daardoor voor allerlei problemen komen te staan, die met de gebruikelijke redeneringen en traditionele beleidsin strumenten niet kunnen worden opge lost. Ik heb wat moeite met deze bewe ring en ik zou u dit willen illustreren aan de hand van de problemen die ik deze middag met u heb behandeld. Men zegt dat wij in Nederland in de komende ja ren een groei van 3Vz misschien iets meer, kunnen verwachten. Dit is in ieder geval belangrijk minder dan in de jaren zestig, toen 5 tot 6 geen uitzondering was. Het zijn ech'ter verschillen van graad en niet van wezen. Wanneer wij in Nederland niet reeds ja ren achtereen een belangrijke teruggang van de rendementen van de onderne mingen hadden gezien, zouden wij nu niet een deel van deze groei behoeven te gebruiken voor rendementsverbete ring. Wanneer wij tevens de mogelijkhe den zouden vinden om de totale collec tieve sector te handhaven op het hoge relatieve peil waarop hij zich thans be vindt, dan betekent, zoals u zich zult her inneren, dat hij kan groeien even sterk, maar niet meer, als het nationale inko men; dan zou de volle produktiviteits- aanwas ten goede kunnen komen aan het reëql beschikbare inkomen van de werknemers. Op deze basis zou zeer wel een loonbeleid kunnen worden ge voerd, dat niet of nauwelijks de afwen- telingsproblemen behoeft op te roepen die ons tot dusverre zoveel hoofdbre kens hebben gekost. Onze problemen vloeien met andere woorden niet pri mair voort uit een geringere groei, maar uit het feit dat wij de rendemen ten van onze ondernemingen geduren de een aantal jaren moeten bijspijke ren en dat wij ook nog willen proberen de collectieve sector sneller te laten groeien dan het nationale inkomen. De tijdelijk hogere groeicijfers van de jaren zestig moeten veeleer als een uitzonde ring worden beschouwd. Ik vermag niet in te zien waarom bij een produktivi- teitsstijging van zeg 3V2 niet een nor maal economisch, financieel en sociaal beleid zou kunnen worden gevoerd. Ik heb vermeld, dat op het ogenblik sombere verhalen over onze economie de ronde doen. Ik heb in de afgelopen jaren nogal eens sombere geluiden laten horen. Thans heb ik er behoefte aan om te zeggen dat deze sombere toekomst geen noodlot is. Als aan enkele essen tiële beleidsvoorwaarden wordt vol daan, komen wij er uit. Zo heb ik het in het jaarverslag uiteengezet en ondanks de sombere voorspellingen handhaaf ik de eindconclusie van het jaarverslag: de toekomst is bij goed beleid en wat naar mijn overtuiging goed beleid is, heb ik getracht u uiteen te zetten - niet zon der hoop. De heren Greven, Verhage, Schouten en Ctaessens applaudiseren met de hete zaal voor dr. Zijlstra.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1977 | | pagina 15