algemene
vergadering
wat brengt de toekomst?
Voordracht van dr. J. Zijlstra,
president van De Nederlandsche Bank
Nederlandsche Bank ligt niet in de laat
ste plaats op dit terrein. Om dit enigs
zins te verduidelijken moet ik iets zeg
gen over de bronnen van de geldcreatie.
Geld is, laat ik dit nog eens onderstre
pen, de totale hoeveelheid betaalmidde
len die in de maatschappij aanwezig
zijn: munten, bankbiljetten, maar vooral
- dit is namelijk de grootste component
bankkrediet, waarover men als betaal
middel kan beschikken. Nieuw geld
komt in het verkeer via drie kanalen:
a kredietverlening door het bankwezen
aan gezinnen en bedrijven;
b kredietverlening door het bankwezen
aan de overheid;
c toestroming uit het buitenland, name
lijk wanneer wij uit het buitenland meer
ontvangen dan wij aan het buitenland
hebben te betalen. Wij plegen te zeg
gen: als de betalingsbalans een over
schot heeft.
De geldhoeveelheid is in Nederland in
de laatste jaren veel sterker toegeno
men dan overeenkwam met de werke
lijke produktie van goederen en dien
sten. Wij hebben dit aanvankelijk toege
laten, omdat de toestand van de econo
mie duidelijk ongunstig was, zodat bij
een te snelle inperking van de bestaan
de geldhoeveelheid negatieve effecten
op het conjunctuurherstel hadden kun
nen optreden. Wij mogen thans niet
meer met de handen in de schoot zitten
en De Nederlandsche Bank heeft dan
ook, zoals u weet, recentelijk maatrege
len getroffen om de eerste van de hier
voor genoemde bronnen wat minder rij
kelijk te doen vloeien. Dat ook de over
heid in dit opzicht een steentje moet bij
dragen, heb ik onder voorgaande punt
reeds betoogd. Ten aanzien van het bui-
tenJand ligt het wat ingewikkelder van
wege het grote overschot dat wij nog
steeds kweken ten gevolge van ons be
roemde aardgas. Kortheidshalve laat ik
op dit ogenblik even buiten beschou
wing welke middelen ons ten dienste
staan om de geldcreatie uit dezen
hoofde af te remmen. Laat ik volstaan
met te zeggen, dat het verre van een
voudig is.
De kredietrestrictie van de Bank is zeer
zorgvuldig en in een reeks van bespre
kingen met het bankwezen tot stand ge
komen. De Nederlandsche Bank is zich
ervan bewust dat behoedzaamheid ge
boden is op grond van de ongunstige
economische toestand. Maar binnen de
grenzen van deze behoedzaamheid is zij
vast besloten tot het geleidelijk ver
wijderen van een overmaat aan liqui
diteiten (een ander woord voor geld
hoeveelheid) in ons economisch bestel,
gepaard gaande met een terugkeer naar
een mate van geldschepping die is afge
stemd op de geleidelijke stijging van het
reële nationale inkomen.
Over de techniek van deze kredietre
strictie zal ik vanmiddag niet veel zeg
gen. Wij hebben een vorm gekozen,
waarbij een grens is gesteld aan de tota
le kredietverlening van een bank; de
bank zelf heeft de keus waar zij het
zwaartepunt van de restricties wil zoe
ken. Ik zou mij kunnen voorstellen dat
men daarbij niet in de laatste plaats kijkt
naar de explosieve ontwikkeling van
de hypotheekmarkt die zo zeer bij
draagt tot het opdrijven van de prijzen
van onroerend goed, dat welhaast van
windhandel zou kunnen worden gespro
ken. Hier ziet men duidelijk een verband
tussen geldschepping en inflatie. De
mensen trachten zich in te dekken tegen
de inflatie door in onroerend goed te
vluchten. Zij vinden de middelen in hy
pothecaire kredietgeving. Deze hypo
theekverstrekking is het monetaire voer
tuig met behulp waarvan de hoge prij
zen die men bereid is te betalen voor on
roerend goed, ook metterdaad worden
gerealiseerd. Wanneer de kredietrestric
tie ertoe zou bijdragen dat deze ballon
wordt doorgeprikt, zou dit naar alle kan
ten gunstig zijn. De problemen van de
grondpolitiek, die zo zeer de aandacht
hebben in dit land, zouden voor een niet
onaanzienlijk deel verdwijnen (hoewel
zeker niet geheel), wanneer wij de infla
tie onder de knie zouden krijgen. En als
iemand denkt dat het door wetgeving
alleen gebeurt, heeft hij het mis.
Dat waren de vier essentiële geboden,
die in het jaarverslag van De Nederland
sche Bank werden aangegeven voor het
beleid in de komende jaren.
Kan hiermede worden volstaan, is er ei
genlijk niet veel meer aan de orde?
Moeten wij niet veel dieper peilen?
Gaan wij niet in vergelijking tot het
na-oorlogse verleden geheel andere tij
den beleven, die om gans andere oplos
singen vragen? Sommigen zien het zelfs
zo somber in, dat zij menen dat de jaren
30 weer zullen terugkeren. Ik zou ter af
sluiting gaarne een enkel woord hier
over willen zeggen.
Het jaar 1914 is in de ontwikkeling van
wat men wel noemt de Westerse, geïn
dustrialiseerde wereld een breuklijn. Na
de eerste Wereldoorlog heeft men aan
vankelijk gedacht dat men de draad zou
kunnen opvatten, waar die in 1914 was
afgebroken.
Dat bleek een ernstige misvatting. Na
wat gekwakkel in de jaren 20, hebben
wij in de periode tussen 1929 en de
Tweede Wereldoorlog ongekende eco
nomische dieptepunten beleefd. Werk
loosheid tot 20 en meer, ineenstor
tende prijzen, vooral ook van landbouw-
produkten. Intellectueel en politiek on
voldoende voorbereid greep men naar
verkeerde middelen. Men trachtte de
deflatie met meer deflatie te corrigeren.
Men greep naar het wapen van de han
delspolitieke protectie uit de bijna on
voorstelbare bijziendheid die hierin be
stond dat men meende door een rem op
de invoer de eigen werkgelegenheid te
kunnen verbeteren, doch daarbij aanne
mend dat men zulks in andere landen
niet ook zou doen.
Na 1945 hebben wij een periode meege
maakt van bijna ononderbroken en door
niemand verwachte economische voor
uitgang. De fouten van de jaren dertig
zouden moeten worden vermeden. Prof.
Tinbergen schreef zijn boek over de les
van dertig jaren. Geen protectie, hecht
georganiseerde internationale samen
werking, een zorgvuldig opgebouwd in
ternationaal monetair systeem, dit alles
bleek mogelijk. Het leek een periode van
blijvende welvaart in te luiden. In de ja
ren 70 is de twijfel gekomen. De infla
tie stak de kop op en blijft hardnekkig.
De verhoging van de olieprijzen van en
kele jaren geleden was een zware schok
die nog niet geheel is geabsorbeerd. De
werkloosheid die volgens de economi
sche leerboeken gepaard gaat met de
flatie, bleek zich ditmaal wonderwel te
kunnen verenigen met de inflatie. De
vragen vermenigvuldigen zich. Raken de
belangrijkste grondstoffen niet op? Heb
ben wij voldoende energie voor groeien
de economieën? Kunnen wij de vervui
ling van het milieu de baas?
Ik kies uit dit enorme terrein slechts
twee punten.
In de eerste plaats een woord over de
jaren dertig. De toestand is nu in me
nig opzicht gelukkig radicaal verschil
lend. De werkloosheid is hoog maar