Tabel 2 Totaalbalans van de kleine zeevisserij Debet Schepen3 Betaalde termijnen voor nieuwbouw Overige vastgelegde middelen Belegde middelen Vlottende en liquide middelen Balanstotaal Ultimo 1972 1973 19741 19752 (in miljoenen guldens) 194,2 270,4 382,3 400 16,1 30,8 23,6 1 36,1 39,9 37,3 33 23,1 23,0 24,7 21 22,0 17,9 23,7 20 291,5 382 491,6 475 Credit Eigen vermogen 171,6 199,6 218,4 205 Schulden op langere termijn 91,3 148,2 231,6 229 Schulden op korte termijn 28,6 34,2 41,6 41 Eigen vermogen van balanstotaal 58,9 52,3 44,4 43, Schepen in aanbouw (tegen bouwprijzen) 174,6 145,0 69,9 4 1 Voorlopige cijfers 2 Globale schattingen 3 Waardering tegen boekwaarde op basis van de nieuwwaarde Igeïndexeerde aan schafprijs) vermogen getaxeerd worden op f185 min. Dit komt dan uit op plm. 40 van het balanstotaal. Vooruitzichten op middellange termijn Aan de totaalbplansen in tabel 2 ligt een grote variatie in individuele bedrijfs omstandigheden en doelstellingen ten grondslag. In het voorgaande werd reeds gewezen op de verschillen in financiële politie tussen sterk expansie ve en weinig expansieve bedrjven. Voor het beoordelen van een financiële posi tie van kotterbedrijven en het duiden van de toekomstige ontwikkelingen hierin zijn voorts de volgende factoren van belang; 1 In 1975 en 1976 waren de ontwikke lingen in de kottervisserij minder nega tief dan werd verwacht tijdens het diep tepunt van de crisis in 1974. Het aantal gevallen waarin de financiers niet (bij liquidatie) of niet op tijd (door gefor ceerd uitstel) aan hun trekken gekomen zijn moet daardoor toch vrij beperkt zijn gebleven. Van belang is in dit verband het feit dat de vangsten van tong en schol niet binnen de toegestane quota bleven, waardoor de kasstromen van de individuele bedrijven verruimd konden worden. Hierbij moet echter opgemerkt worden dat bij een verstandig beheer van de quota, waarbij prijsstijgingen en kostenbesparingen gerealiseerd kunnen worden, de bedrijfsuitkomsten met name op kasbasis op hetzelfde niveau kunnen liggen als bij een maximale vis serij-inspanning. Door het LEI uitgevoer de berekeningen wijzen sterk in deze richting. 2 Voor de beoordeling van de aflos singscapaciteit van de kotterbedrijven is het van belang in te zien dat er over het algemeen een vrij ruime marge bestaat tussen de bedrijfseconomische afschrij vingen en de aflossingen. Daardoor zal in veel gevallen ook bij bedrijfseconomi sche verliescijfers nog aan de financie ringsverplichtingen kunnen worden vol daan. In dit verband kan voorts gesteld worden dat de tijd in het voordeel van de kottervissers kan werken, wanneer ten minste de inflatie in ongeveer gelijke mate aan de opbrengst- en kostenkant tot uitdrukking komt. Het kassaldo voor aflossing en rente kan dan nominaal stij gen, zodat de vaste aflossing en de dalende rente in de toekomst gemakke lijker opgebracht kunnen worden. De nog resterende aflossingstermijnen kun nen voor de gehele vloot getaxeerd wor den op gemiddeld 7 a 8 jaar. Dit kan kort genoemd worden als wordt gelet op de hoge graad van moderniteit van de kot ters, die een technische levensduur heb ben van ten minste 20 jaar. 3 De toekomst is voor de kleine zeevis serij nog vol onzekerheden, waarbij de EEG-onderhandelingen over de verde ling van de vangstrechten een belangrij ke factor vormen. Met blijvende quote ring - gepaard met een strenger toezicht - zal rekening gehouden moeten wor den! Wanneer de quota voor tong en schol op hetzelfde niveau blijven lijkt de kottervisserij hiermee redelijk uit de voe ten te kunnen. De laatste saneringsope ratie, waarbij ruim 40 000 pk aan de vloot onttrokken werd, maakte de spoe ling voor de blijvers beduidend dikker. De nullijn met betrekking tot het bedrijfseconomisch resultaat lijkt haal baar, zeker bij een verstandig beheer van de quota. Dit betekent dat er in het algemeen een goed uitzicht bestaat op een ordelijke afwikkeling van de finan cieringsverplichtingen. Vanuit het gezichtspunt van de financie ring van het bedrijf kan op langere ter mijn bezien een blijvende quotering van vissoorten positief beoordeeld worden. De onzekerheden en dus ook de risico's zijn daarbij belangrijk minder, terwijl voorts het optreden van te sterke inves- teringsgolven voorkomen kan worden. De quota van de individuele visser vor men dan een goed uitgangspunt bij het beoordelen van de mogelijkheden tot in vesteren. Alles overziend kan dan ook gesteld worden dat de kleine zeevisserij in alle opzichten een interessante bedrijfstak voor de financier is en zal blijven.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1977 | | pagina 13