11
beschreven en bestempeld als het Gor-
don-axioma.
In 1972 werd de investeringsgolf in
zekere zin extra 'aangeblazen' door de
verruiming van de investeringsaftrekre-
geling van 2 x 5 tot 5 x 5 van de
bouwsom. Bij deze investeringsgolf ont
stond voorts een sterke drang tot op
voering van het motorvermogen doordat
de winstgevendheid van de grootste
schepen steeds het gunstigst was, met
name in 1972 en 1973. 'Meer pk, meer
tong' was een bekend gezegde in visse
rijkringen en dit leidde uiteindelijk tot
een motorvermogen van 2000 pk voor
de grootste schepen.
De omvang van de kottervloot onder
ging geen belangrijke wijzigingen tijdens
de investeringsgolf van 1972/1974. Hoe
wel in deze jaren in totaal ruim 100
nieuwe kotters in de vaart werden
gebracht bleef het totaal aantal sche
pen, met kleine zeevisserij als hoofd
bedrijf, gedurende de periode
1970/1974 ongeveer 460. Daarentegen
nam het totaal motorvermogen, een
goede indicatie voor de vangstcapaci-
Te midden van drie vredige foto's voor
vis en vissersschepen past helaas ook
een herinnering aan de 'kabeljauw-oor
log' tussen IJsland en Engeland. Op 7
januari 1976 ramde de IJslandse kanno-
neerboot Thor (920 ton) het Engelse fre
gat Andromeda (2.860 toni bij het elkaar
betwisten van de 200-mijlgrens.
teit, toe van 206 000 pk aan het eind
van 1970 tot 340 000 pk aan het eind
van 1974.
Financiering van de investeringen
Voor een individueel kotterbedrijf met 1
schip vertoont het verloop van de ver
mogensbehoefte de bekende zaagtand-
vorm: Een piek op het moment van de
vervanging en vervolgens een voort
gaande daling met de vrijkomende af
schrijvingen. Bij de expansieve bedrijven
(plm. 25 van het totaal aantal bedrij
ven) kwamen de pieken in deze 'zaag
tand', over een langere periode bezien,
op een steeds hoger niveau. Menig
bedrijf geeft een stijging van de maxi
male vermogensbehoefte sinds 1960 tot
het 10-voudige te zien. Voorts werden
de afstanden tussen de pieken in deze
vermogensbehoefte steeds korter, door
het sneller vervangen van het schip. In
het begin van de 60-er jaren vormde de
financiering met vreemd vermogen op
langere termijn nogal eens een knelpunt
bij het investeren. In de afgelopen 5 a 6
jaar waren de kredietmogelijkheden
aanmerkelijk ruimer en kon een bekwa
me kottervisser met een betrekkelijk
gering aandeel eigen vermogen zijn
nieuwbouwplannen verwezenlijken. De
ze ruime financiering met vreemd ver
mogen werd mede ondersteund door de
aanvullende financiering krachtens de
'Beschikking Bijzondere Visserijfinancie
ring' door de Nationale Investerings
Bank.
Tabel 1, op pagina 12, geeft een indruk
van de wijzigingen in het balansbeeld bij
een groep bedrijven die in 1974 hun
schip (motorvermogen gemiddeld 620
pk) vervingen door een nieuwe kotter
met een gemiddeld motorvermogen van
1465 pk. De cijfers zijn gebaseerd op
balansen van bedrijven uit de LEI-steek-
proef en hebben betrekking op een
groep die ruim 20 uitmaakt van alle
1-schipsbedrijven met een nieuw schip
in 1974.
Uit de balansopstelling blijkt dat er spra
ke was van een dynamische financiering
bij deze bedrijven, waarbij de jaarlijkse
aflossing en rente hoge eisen stellen aan
de omvang van de toekomstige kasstro
men.
De balansstructuur in tabel 1 per ultimo
1974 is niet geheel representatief voor
alle expansieve bedrijven (bedrijven met
één of meer schepen boven 1100 pk).
Per ultimo 1974 lag het aandeel van het
eigen vermogen bij de bedrijven met
één schip boven 1100 pk in het alge
meen tussen 20 en 40% van het balans
totaal. Daarnaast bestaat de categorie
expansieve bedrijven uit bedrijven met
meer schepen (meestal 2) met één of
meer schepen boven 1100 pk. Voor deze
groep bedrijven bedroeg het aandeel
van het eigen vermogen per ultimo 1974
rond 50 van het totaal vermogen.
Tegenover deze categorie expansieve
bedrijven kan een groep bedrijven on-