moet altijd trachten onnodige vermen
ging met daarvoor wezensvreemde ele
menten te voorkomen. Onze rente- en
liquiditeitsregeling kent vanouds de ver
menging met de kosten, die de Centrale
Bank maakt voor de aangesloten ban
ken. Die kosten moeten als het ware
eerst uit de pot gedekt worden en wat er
dan overblijft kan aangewend worden
voor de rentevergoeding over het
tegoed van de aangesloten banken. Dit
lijkt heel simpel, een soort evenredige
omslag van lasten en baten, maar kan
bij nader inzien een heel onevenwichtige
uitwerking hebben. Ga maar na: een
bank met een relatief gering tegoed
draagt weinig bij in de kosten, omdat zij
ook weinig rente ontvangt. Omgekeerd
zal een zeer liquide bank met een rela
tief groot tegoed naar verhouding veel in
de kosten bijdragen, daar die kosten
immers in haar hoge rentebedrag ver
disconteerd zijn. Die onevenwichtigheid
kan nog groter worden, wanneer de eer
ste bank een veel grotere 'kostenmaker'
blijkt te zijn dan de tweede.
De subcommissie heeft mede daarom
ook het kostenprobleem aangepakt.
Welke kosten maakt de Centrale Bank
voor de aangesloten banken? Kunnen
deze buiten de rentevergoeding recht
streeks aan de betrokken banken in
rekening gebracht worden, zodat de ver
menging van rente en kosten daardoor
helemaal zou verdwijnen of althans
belangrijk verminderen? Men neme van
ons aan dat er onderzoekingen en
enquêtes geweest zijn, die de hele zaak
van die kosten voor een groot deel
blootgelegd hebben. Een deel der kosten
kan inderdaad rechtstreeks doorbelast
worden. Een ander deel zou wellicht
beter over de banken 'versleuteld' kun
nen worden via een of meer omslagstel
sels. Volgens welke sleutel? Welke
gevolgen zal dat hebben voor afzonder
lijke banken? Wat de ene bank erop
vooruit gaat zal de andere bank als het
ware moeten inleveren. Welke beteke
nis moet je in dat verband hechten aan
de coöperatieve solidariteit binnen de
organisatie? In welk tempo mag je in
grijpende veranderingen bewerkstel
ligen? Aangesloten banken moeten de
gelegenheid hebben geleidelijk op
bepaalde wijzigingen in te spelen en
zich daarop in te stellen. Is er reden om
de kostentarieven mede af te stemmen
op de hoeveelheid afgenomen dien
sten?
Is het bedrijfseconomisch te motiveren
om een grote bank, die bijvoorbeeld vijf
tig miljoen mutaties bij het computer
centrum laat verrichten, per mutatie
goedkoper te bedienen dan een kleine
bank met één miljoen mutaties? Hoever
moet je gaan met verfijningen in de kos
tentoerekening? Verfijnen kost immers
op zichzelf weer geld en behoeft lang
niet altijd grotere duidelijkheid te schep
pen.
Ziedaar een aantal ingewikkelde vragen,
waarop het antwoord elke aangesloten
bank rechtstreeks raakt. De commissie
is er zeker nog niet uit. Wel heeft zij de
vraagstukken principieel willen benade
ren: tegen vermenging van rentevergoe
ding en kosten vóór een duidelijke her
kenbaarheid voor elke aangesloten bank
van de kosten die haar in rekening wor
den gebracht en vóór een billijke lasten
verdeling. Maar hoe werk je die beginse
len in onze coöperatieve bankorganisa-
tie nu zo uit, dat je een 'werkbaar' en
aanvaardbaar en begrijpelijk stelsel in
elkaar knutselt? Een stelsel dat boven
dien stimulerend werkt op een actieve
vervulling van onze taken als coöpe
ratieve banken.
'Gebonden' en 'overig' onderschei
den?
Nog boeiender wordt het - net als in een
roman - als we de subcommissie een
heel eind verder op haar speurtocht vol
gen. We zullen dat op een afstand
behoedzaam doen, want we komen dan
in de buurt van de plaats, waar de sub
commissie vorige maand was aan
geland. We willen daar niet te dicht bij
komen.
In onze 'rente- en liquiditeitsregeling' zit
namelijk nog een hele moeilijke vermen
ging. De hiervoor genoemde grenzen A
en B zijn in de eerste plaats getrokken
om de liquiditeit van de organisatie vei
lig te stellen. Voor een bank die onder
een of beide grenzen blijft, heeft dat
namelijk gevolgen ten aanzien van de
vrije besteding van haar middelen voor
de kredietverlening.
Maar als zodanig hebben die grenzen
eigenlijk niets te maken- met de rente
vergoeding! Toch hebben ze daarop in
ons huidige systeem invloed: boven de
A-grens is er immers toeslagrente en
onder de B-grens kortingsrente. Hier
worden twee belangen van onze organi
satie de liquiditeit en de rentabiliteit -
verweven. De subcommissie is druk
bezig die draden van begin tot eindpunt
te ontwarren en te bezien in hoeverre ze
al dan niet verweven moeten blijven.
Enig houvast heeft de commissie al wel.
Zo is bijvoorbeeld gesproken over de
omvang die het liquiditeitstegoed bij de
Centrale Bank minimaal, dus verplicht,
moet hebben. Dat is aan de hand van de
normale liquiditeitseisen, bijvoorbeeld
van De Nederlandsche Bank, te bereke
nen. Daarbij is ook rekening te houden
met de middelen, die de Centrale Bank
nodig heeft voor taken denk aan de
financiering van grote coöperaties - die
rechtstreeks liggen in het verlengde van
het bedrijf der aangesloten banken. Zo n
minimum hoort als het ware bij wat de
commissie zou willen noemen het
'gebonden bedrijf' van de Centrale Bank,
omdat het nodig is ter vervulling van
haar statutaire, wettelijke en organisato
rische taken, onder meer ten aanzien
van de liquiditeitsbewaking. Daarnaast
kan de subcommissie doet het tasten-
derwijze - het 'overig bedrijf' van de
Centrale Bank onderscheiden worden.
Daartoe horen de door haar zelf uit de
markt genomen middelen en de tegoe
den van de aangesloten banken boven
het hiervoor bedoelde minimum-liquidi
teitstegoed.
De subcommissie is hier nog niet over
uitgedacht en ook ons verhaal moet
daarom een 'Unvollendete' blijven. Men
begrijpt echter dat zo'n splitsing in een
'gebonden' en 'overig' bedrijf vergezich
ten opent, maar tegelijk weer vragen en
andere moeilijkheden oproept.
Een vraag is bijvoorbeeld of er, als we
uitgaan van een minimum-tegoed voor
het gebonden bedrijf, nog behoefte zal
zijn aan twee grenzen, zoals de huidige
A- en B-grens? Of zou kunnen worden
volstaan (voor de rentevergoeding) met
één benedengrens? Wie niet aan dit
minimum voldoet, zou bijvoorbeeld te
gen marktgerichte tarieven bij de Cen
trale Bank moeten lenen. Kortom, de
mazen strekken zich ver uit: het grijpt
allemaal in elkaar.
De expeditie trekt verder
Zoals reeds gezegd, we naderen hier het
gebied, dat door de subcommissie nog
slechts kort verkend is. Het heeft ook
geen zin hier op die verkenning vooruit
te willen lopen, gesteld dat we dat kon
den. Wij weten zelfs niet of de sporen,
die we hier hebben nagetrokken tot het
doel zullen leiden of op onvoorziene ob
stakels zullen stuiten. Op papier is vaak
wel een voor het oog sluitend systeem
op te zetten, maar de subcommissie
heeft daaraan niet genoeg. Zij wil er ook
achter komen wat de gevolgen in de
praktijk voor Centrale Bank en aangeslo
ten banken zijn. Dat haar werk meer tijd
vergt, dan zij en wij aanvankelijk hadden
gedacht, is iets dat we zonder morren
moeten accepteren. Met zo'n materie
ben je niet in een paar vergaderingen
klaar! En er ligt nog wel wat te wachten.
De VAD en een solvabiliteitsregeling,
om maar eens een paar aardige voor
beelden te noemen.
Overigens met excuses aan de subcom
missie zelf, die terecht zal zeggen, dat
we haar werk tot nu toe maar heel on
volledig en hier en daar misschien zelfs
onjuist hebben weergegeven. Dat is in
dat stadium haast onvermijdelijk, zoals
onze lezers ongetwijfeld zullen begrij
pen.