in het spoor van de
'subcommissie'
Wie met 'verhoudingen' te maken
krijgt, is daar gewoonlijk nog niet zo
mee klaar. En al zijn er heel wat min
der onschuldige verhoudingen te
bedenken dan de financiële, ook
deze laatste kunnen tot de moeilijke
categorie behoren.
Dat heeft onze Subcommissie Financiële
Verhoudingen inmiddels wel ervaren. Zij
dankt haar ontstaan aan de Centrale
Kringvergadering, die in het (eerste) rap
port van onze Structuurcommissie een
beschouwing over de meest gewenste
financiële verhouding tussen Centrale
Bank en aangesloten banken gemist had
en daarom in november 1975 de Struc
tuurcommissie tevens opdracht gaf zich
in deze zaak te verdiepen. De Structuur
commissie heeft hiervoor, gezien het
nogal erg speciale van die verhoudin
gen, een aparte subcommissie in
gesteld.
Inmiddels is het (tweede) Structuurrap
port al verschenen en behandeld. Waar
blijft het 'verhoudingen-rapport'? Wordt
dit vergeten, slaapt die subcommissie, is
er onenigheid?
Niets van dit alles. Het is alleen maar
zo'n ingewikkelde, weerbarstige mate
rie. Vorige maand is al de twaalfde ver
gadering gehouden: méér dan de moe
dercommissie voor haar structuurrap
port nodig had. Gemeten aan de op
dracht van de CKV is de taak reeds lang
vervuld, want daarin was slechts sprake
van een 'aanvang' maken met de bestu
dering. Dat begin is getuige dikke bun
dels nota's en verslagen allang gemaakt,
maar de subcommissie zit nu midden in
de rijstebrijberg en als ze zich daar door
heen gegeten heeft wil ze natuurlijk
graag ook nog dat alles in een rapport
verwerken tot een weloverwogen advies
hoe wij onze 'verhoudingen' voor de
toekomst het beste kunnen regelen.
Puzzel met rare stukjes
Zo ver is het nog niet. We hebben
zojuist weer wat gebladerd in al die
stukken die de subcommissie onder
ogen gekregen heeft. Onze indruk is die
van een legpuzzel met twee aparte
moeilijkheden. Allereerst waren (en zijn
nog steeds) niet alle stukjes aanwezig.
Die moesten en moeten door vaak
moeilijke berekeningen en begrotingen
of door uitgebreide enquêtes op
gespoord worden. Alleen dat reeds vergt
veel tijd, terwijl de bestudering van de
aldus binnenkomende gegevens met
veel inzicht en overleg moet geschieden.
Het zijn immers allemaal stukjes voor
dezelfde grote legpuzzel en men mag er
geen vergeten.
Veel stukjes zijn inmiddels wel ongeveer
bekend. Maar er is nog een andere
moeilijkheid. Heel wat stukjes kun je
soms op meer dan één manier aan
elkaar leggen. Net als bij een gewone
puzzel is de omtrek, dank zij de rechte
zijkant, gemakkelijk. Maar wij kunnen
die omtrek met dezelfde stukjes ver
schillend opvullen. Hoe betere puzze
laar, hoe betere voorstelling je krijgt. De
subcommissie wil de beste en daarop is
ze intensief aan het puzzelen, want ver
plaatsing van het ene stukje grijpt in op
tal van andere stukjes.
Voorzichtig kijkje
Een broedende kip moet je niet storen.
Maar je wilt wel graag weten hoeveel
eieren er onder liggen, al blijft het af
wachten hoeveel er uitkomen. Voorzich
tig proberen we daarom iets te vertellen
over de hoofdlijnen waar de subcom
missie zich mee bezig houdt. De kenners
onder onze lezers zullen onmiddellijk op
merken, dat er veel en veel meer aan
vast zit, dan we hier in kort bestek ook
maar bij benadering kunnen aangeven.
Zij hebben gelijk. Maar daar niet ieder
een kenner is en niet ieder door het on
derwerp geboeid zal worden, is een 'toe
ristische rondblik' op het in wezen zeer
interessante terrein van de subcommis
sie niet helemaal te versmaden.
Natuurlijk trof de subcommissie een
bestaande 'verhouding' aan: die is onder
meer vervat in de huidige 'rente- en
liquiditeitsregeling'. Iedere bank moet
een tegoed bij de Centrale Bank aanhou
den en deze vergoedt daarover een
basisrente. Indien dat tegoed 30 van
de som van de toevertrouwde middelen
(de zogenaamde A-grens) overschrijdt,
ontvangt de betrokken bank over het
hogere bedrag bovendien een toeslag
rente. Maar voor zover het tegoed daalt
onder 25 van de toevertrouwde mid
delen (de zogenaamde B-grens) wordt
een kortingsrente in rekening gebracht.
Overliquide banken met een tegoed van
meer dan 40 van hun toevertrouwde
middelen, krijgen over dat meerdere nog
een extra-toeslagrente, die dan 'gefi
nancierd' wordt uit de kortingsrente van
de illiquide banken.
Relatief en toch gelijk
Dit in het verleden moeizaam uitgedok
terde systeem is heus niet zo gek. Je
kunt er mee werken; alleen, men kan
van mening zijn dat het bij lange na niet
perfect is.
Een van de problemen van de subcom
missie was al spoedig de 'relatieve
reserveringscapaciteit', dat wil zeggen
in hoeverre kan, uitgedrukt in procenten
van het gemiddeld balanstotaal, door de
resultaten van enig boekjaar het eigen
vermogen worden versterkt.
Enkele jaren geleden is de regel aan
genomen, dat bij de vaststelling van de
rentevergoeding van de Centrale Bank
aan de aangesloten banken ermee reke
ning moet worden gehouden, dat én de
Centrale Bank én de aangesloten ban
ken (als één groep beschouwd) jaar voor
jaar ongeveer een gelijke vermogens-
aanwas kunnen bereiken in verhouding
tot de omvang van hun balans. De sub
commissie is er diep ingedoken om na
te gaan of dit 'gelijkheidsstandpunt'
redelijk is. Haar voorlopige conclusie is:
ja, want de solvabiliteitsbehoefte bij
Centrale Bank en bij de gezamenlijke
aangesloten banken ligt op gelijk niveau.
Toch behoeft het gelijkheidsstandpunt
niet voor een lange toekomst een wet
van Meden en Perzen te zijn, want de
factoren die er nu voor pleiten (de
gelijke solvabiliteitsbehoefte) kunnen in
de toekomst veranderen. Tegen die ach
tergrond moet de zaak periodiek op
nieuw worden bekeken, aldus (voorlo
pig) de commissie.
Iemand denkt misschien, dat we 'dus'
klaar zijn: ongeveer eenzelfde relatieve
(in verhouding tot hun balanstotaal)
reserveringscapaciteit voor Centrale
Bank en aangesloten banken. Zo doen
we het nu, maar voor de subcommissie
beginnen de moeilijkheden hier pas
echt.
Vermenging en verdeelsleutel(s)
Ze stuit namelijk op het probleem van
de 'vermenging'. Wie een verhouding,
ook een financiële, zuiver wil houden.