brand bij
de
buren
E
X ledereen weet wat een 'déconfi
ture' voor een bedrijf betekent:
het wordt vereffend, 'geliqui
deerd' in faillissement en de opbrengst
wordt ordelijk onder de schuldeisers
verdeeld. Zo wil het de faillissements-
wet en wij vinden dat vanzelfsprekend.
Mr. P. C. Maas - zie ons artikel over De
Nationale Investeringsbank! - heeft die
vanzelfsprekendheid onlangs ondergra
ven. Hij deed dat in een opstel voor
'Geld en Onderneming', een bundel aan
geboden aan de ons als lid van onze
Raad van Beheer bekende prof. Schef-
fer, toen deze vorig jaar afscheid nam
van de Katholieke Hogeschool te Til
burg. Maas wil de faillissementswet op
de helling hebben, niet omdat hij dat in
zijn studeerkamer heeft uitgebroed,
maar omdat de harde praktijk erom
vraagt.
Zijn plan heeft dan ook de aandacht ge
trokken en ik zal trachten aan te geven,
waar het om gaat.
Ons huidige faillissementsrecht houdt
zich bezig met de debiteur en zijn credi
teuren. Maas vindt dat er ten minste ge
lijkwaardige aandacht moet zijn voor de
onderneming zetf'. Dat betekent een
nieuwe dimensie in het faillissements
recht. Het brengt mee, dat we de onder
neming ais een afzonderlijke realiteit
zien naast de (rechts-)persoon waaraan
ze verbonden is. Juridisch ligt dat niet zo
eenvoudig, maar in de economisch-
maatschappelijke verhoudingen hebben
we met zo n apart ondernemingsbegrip
weinig moeite. In die verhoudingen ook
is de continuïteit van een bedrijf voor de
structuur van onze economie en de
werkgelegenheid te belangrijk dan dat
wë een onderneming bij moeilijkheden
maar simpel volgens de regels gaan li
quideren. Maas ziet in het streven naar
continuïteit dan ook de belangrijkste
doelstelling van iedere onderneming.
Daar gelaten of dit in zijn algemeenheid
houdbaar is, Maas heeft gelijk dat bij
een faillissement de continuïteit in het
geding is.
Met grote klem pleit Maas ervoor de
wettelijke voorzieningen in de eerste
plaats te richten op het in stand houden
van de onderneming. Daaraan is immers
een veelheid van belangen verbonden,
ook algemene zoals de economische
structuur, de regionale belangen en de
werkgelegenheid. We moeten onder
scheid maken tussen de juridische een
heid en de onderneming, zonodig zelfs
scheiding.
Wie uit ons artikel over de NIB
weet hoezeer de heer Maas be
trokken is bij bedrijven in moei
lijkheden, begrijpt al waar deze heen wil.
Maas wenst vóór de huidige, naar liqui
datie voerende, faillissementsfase als
het ware een eerdere fase in te voeren,
waarin een onderneming met hulp weer
op de been kan worden gebracht. Na
tuurlijk komt hier de surséance van be
taling op de proppen. Inderdaad, met dit
rechtsinstituut, opschorting van beta
ling, kan in de praktijk soms wei iets ge
daan worden. Maas weet echter uit er
varing dat dat veel te weinig is. De hui
dige surséanceregeling zet niet genoeg
zoden aan de dijk voor de onderneming
en haar continuïteit Een bewindvoerder
bij surséance heeft helaas ook niet de
zelfde bevoegdheden als de curator bij
faillissement.
Eigenlijk heb ik dat van die nieuwe fase
niet goed weergegeven. Ik kan beter
zeggen, dat Maas als het ware maar één
'fase' voor ogen heeft, die begint met
een soort surséance toestand en die
zonodig uiteindelijk kón uitlopen op li-
quididatie.
Al onderscheidt Maas twee procedures,
één voor uitstel van betaling en daarna
één voor de insolventie-verklaring, ik
spreek toch van één 'fase', omdat gedu
rende heel die fase de beheerders c.q.
curatoren moeten trachten de onderne
ming te redden. Zodra de fase begonnen
is doordat de Rechtbank uitstel van be
taling heeft verleend, moet zo spoedig
mogelijk een economisch en financieel
plan, gericht op het voortbestaan van de
onderneming opgesteld worden. En
zelfs als het Hater) tot insolventie komt,
krijgen curatoren de opdracht mee de
onderneming zo mogelijk in stand te
houden door reorganisatie of overdracht
van één of meer onderdelen. Het zal dus
kunnen voorkomen, dat een rechtsper
soon wordt geliquideerd, maar dat de
daaraan verbonden onderneming geheel
of gedeeltelijk wordt geredI
s
Maas verwacht dat langs deze
weg het bedrijfsleven meer dan
thans geneigd zal zijn tijdig zijn
moeilijkheden uit te dragen. Daarmee
wordt vaak veel te lang gewacht. Ban
ken en overheid moeten in een vroeg
stadium te hulp kunnen komen. Een on
derneming die niet aan zijn verplichtin
gen kan voldoen, kan immers nochtans
best een redelijk vooruitzicht bieden op
herstel van rentabiliteit en solvabiliteit.
Juist dan is het goed dat de Rechtbank
uitstel van betaling toestaat, ambtshalve
of op verzoek van de onderneming zelf
dan wel van crediteuren met ten minste
25% van de vorderingen, en dat een be
windvoerder door de Rechtbank met de
leiding wordt belast. Ontbreekt zo n re
delijk vooruitzicht of gaat het later ont
breken, dan kan insolventie-verklaring
volgen, maar ook in dat geval moet het
beheer van curatoren zoveel mogelijk op
de continuïteit van de onderneming (in
onderscheid van de rechtspersoon!) toe
gespitst blijven.
Aldus blijven met name de kredietmoge
lijkheden van de onderneming in tact.
Die zijn een levensvereiste voor ieder
bedrijf. De rechten van de crediteuren
worden door het plan Maas niet aange
tast. Alleen door een akkoord, aange
gaan met een bepaalde meerderheid en
bindend voor alle concurrente crediteu
ren kunnen die rechten worden gewij
zigd. Maas verwacht dat zijn plan ook de
rechtzekerheid zat bevorderen. Hij er
kent dat de kans op herstel dikwijls af
hankelijk zal blijven van de vraag of de
overheid na toetsing financiële hulp zal
verlenen.
Ik meen, dat de voorstellen van Maas
zeer actueel zijn: zij vergroten de kans
op het voortbestaan van ondernemingen
en stimuleren tot herstel uit moeilijkhe
den. Daar heeft de hele samenleving
baat bij, want iedere geliquideerde on
derneming veroorzaakt in wijde kring
schokgolven. De heer Maas citeert zelf
Horatius: 'Nam tua res agitur' - jouw
belang staat op het spel - 'paries cum
proximus ardet'als je buurmans huis
is brand staatI
JRH