wob
nig verantwoordingsstukken in het
maatschappelijk verkeer. Doordat de
Centrale Bank in haar eigen jaarverslag
alle gegevens van de afzonderlijke ban
ken samenvat, mag zonder overdrijving
van onze Rabobankorganisatie gezegd
worden, dat zij door haar jaarverslagge-
ving als bankinstelling de grootst moge
lijke inzichtelijkheid geeft.
Dat de coöperatieve banken in de prak
tijk ook op het stuk van de verslaggeving
kwalitatief goed voor de dag blijken te
komen, is zeker te danken aan de extra
aandacht, die op de najaarsbijeenkom
sten van directeuren van aangesloten
banken, aan de inrichting van de jaarre
kening en de verslaggeving in het alge
meen is gewijd. Door volledige inzet van
allen die op onze banken bij de verslag
geving betrokken zijn, is bovendien een
versnelde procedure bij de samenstel
ling van de gecombineerde jaarrekening
mogelijk geworden. Het zal ieder van
hen met ons verheugen, dat deze in
spanningen resultaten afwerpen. En als
al hier en daar een enkel puntje wat dui
delijker op de i gezet kan worden: we
krijgen ieder jaar de kans onze jaarreke
ning te perfectioneren. Daar zorgen de
accountants wel voor!
JURIDISCHE AFWERKING
Afgaande op de omvang der stukken
zou iemand de indruk kunnen krijgen,
dat de juridische vormgeving van de
aanbevelingen van het Structuurrapport
haast net zo'n kluif wordt als het rapport
zelf. Gelukkig is daar geen enkele kans
op: de wijzigingsvoorstellen van statu
ten en reglementen, die thans in de
Kringen en straks in de CKV en Algeme
ne Vergadering aan de orde komen zijn
in wezen maar een heel klein, lichtver-
teerbaar kluifje.
Het Structuurrapport is vorig jaar de
cember door de CKV aanvaard. Alleen
de veel besproken aanbevelingen 7 en 8
(benoeming en ontslag van directeuren)
zijn als het ware blijven hangen. Inmid
dels heeft de Raad van Beheer van de
Op het moment dat ik deze bijdrage
schrijf hebben drs. Van Etdik en ik drie
bijeenkomsten van groepen van kring
bestuurders bezocht: in Hoogeveen,
Rotterdam en Amsterdam. Mijn voor
ganger, dr. A. J. Verhage, is zo goed
geweest ons beiden (nieuwelingen) hier
te introduceren, ik heb deze bijeenkom
sten als open en prettig ervaren. Een
goede sfeer, goede inleidingen en een
vlot vraag- en antwoordspel over allerlei
kwesties die in de organisatie teven.
Op één van de punten waarover in de
drie bijeenkomsten uitvoerig van
gedachten werd gewisseld wil ik hier
wat nader ingaan: de dagelijkse verhou
ding in het werk tussen plaatselijke ban
ken en de centrale bank. Dit spitste zich
in deze bijeenkomsten vooral toe op de
kwestie van de goedkeuring bij de kre
dietverlening. Door velen werd naar
voren gebracht dat de afstand tussen de
aanvrager, bij de plaatselijke bank, en
het beslissingspunt - de centrale bank -
te groot zou zijn. Ook de telefoon was
niet altijd de juiste remedie om de
gewenste brugfunctie te vervullen.
Diverse mogelijkheden werden bespro
ken:
a aanzienlijke verruiming van de
bevoegdheden van de plaatselijke ban
ken zélf. Dr. Verhage was van mening
dat dit bij een aanmerkelijk aantal plaat
selijke banken best zou kunnen, maar
zeker niet overal. Wie maakt dan de
keuze en tot hoever moet die verruiming
gaan? Wordt een keuze geaccepteerd in
de organisatie of als discriminerend ver
worpen?
b verruiming van de mogelijkheden in
de districten. Moet dit apparaat hiervoor
dan worden uitgebouwd? Hoe zorg je
dan voor de noodzakelijke coördinatie
om tot een optimale uniformiteit in de
beoordeling te komen?
Zou je dan zelfs tot een groepering moe
ten komen van een aantal districten?
Wat is dan het essentiële verschil voor
een plaatselijke bank? Ben je dan echt
niet bezig om een extra bestuurslaag in
de organisatie in te bouwen met alle
bezwaren vandien: toenemende afstand
tussen centrale en plaatselijke banken
en extra kosten.
U ziet het, elke 'oplossing' geeft aanlei
ding tot nog meer problemen. Niettemin
heb ik op alle drie vergaderingen gezegd
dat het Werkgebied Aangesloten Ban
ken, onder leiding van collega Jansen
Schoonhoven, hiermede sinds enige tijd
bezig is.
Ook heb ik als mijn eigen mening naar
voren gebracht dat wij in 1977 tot een
duidelijke uitspraak moeten komen of en
zo ja, in welke vorm wij tot een andere
aanpak voor deze problematiek moeten
komen.
Ik ben benieuwd of in de volgende drie
bijeenkomsten - Arnhem, Breda en
Roermond - men óók op dit punt komt
en welke suggesties men daar naar
voren gaat brengen.
Lardinois