I
akkers wordt gedorst in kleine
dorsmachines met voetaandrijving.
In het centrale dorp Kwei Shan worden
we na onze tolk Kao hartelijke begroet
door de voorzitter van de
landbouwcommune, Lu-Han. We
bezoeken de eigen dorsmachinefabriek
van het dorp, het gezondheidscentrum,
een apotheek en een winkel. Daarna
zitten we bij elkaar en drinken veel hete
thee. Lu-Han begint met een oude
Chinese parabel. 'In oude tijden leefde er
in de bergen van Noord-China een oude
boer, Ju-Kung genaamd. De weg die
van zijn huisdeur naar het zuiden leidde
werd door twee hoge bergen versperd.
Ju-Kung nam het besluit om samen met
zijn beide zonen deze bergen met
houwelen af te graven. De buurman
lachte toen hij ze zag en meende: Wat
een dwaasheid. Zo'n paar mensen
kunnen toch onmogelijk zulke
reusachtige bergen afgraven. Ju-Kung
antwoordde hem: Als ik sterf, blijven
mijn kinderen doorgaan. Zo zullen de
generaties elkaar aflossen. Deze bergen
zijn weliswaar hoog, maar ze kunnen
niet hoger meer worden.
En toen begon hij zonder ooit de
geringste twijfel - dag na dag de bergen
af te graven.
Dat ontroerde God en hij zond twee van
zijn boden naar de aarde, die de beide
bergen op hun rug wegdroegen.'
De voorzitter ging toen verder: 'Het dorp
Dadshai heeft deze boer als voorbeeld
genomen. Door gezamenlijke arbeid
heeft Dadshai op zijn droge bergen
terrassen aangelegd en bevloeid, met
thee beplant en daarmee een
landbouwmodel voor China geschapen.
Voorzitter Mao heeft vaak gezegd: leert
van Dadshai!
Ook wij zijn begonnen naar dit
voorbeeld onze landbouw uit te breiden.
De bereidheid te werken ook al lijkt het
uitzichtloos, heeft de Chinese boer
drieduizend jaar en langer op zijn smalle
akkerland vastgehouden. De meeste tijd
was hij alleen maar de slaaf van een
grote landheer, maar waren er ook
steeds meer boerenopstanden, die zijn
lot voor korte tijd verbeterden. De
laatste revolutie werd door Mao
ontstoken en zonder de boeren zou hij
nooit hebben gewonnen.
Hier waren de mensen vroeger pachters
op landerijen van 5 tot 10 mu (15 mu is
een hectare) en twee derde trok in de
zomer als oogstarbeider naar elders. In
de winter gingen ze bedelen in de stad
en steeds weer waren er hongersnoden.
Tegenwoordig is het grootgrondbezit
onteigend. Elke boer bleef op de grond
en in het huis waarin hij vroeger als
pachter leefde. De grote coöperaties,
landbouwcommunes, worden door de
boeren zelf geleid. De staat koopt onze
oogst en wij investeren de opbrengst
weer in ons land en in de mensen.
Onze commune Kwei Shan omvat 6500
boerengezinnen met ongeveer 30 000
mensen. Zij is verdeeld in achttien
brigades en deze weer in 153 dorpen,
die elk een produktiegroep vormen. De
totale oppervlakte van de commune
IWs
De boerenkinderen waren heel vrolijk en vriendelijk.
Jonge boerinnen, die thuiskomen van de appeipiuk.
bedraagt 32 400 hectare. Vóór 1949
was het produktieniveau zeer laag: 1500
kilogram rijst per hectare. Sinds we
samenwerken is de opbrengst per
hectare door soortkeuze, betere
bevloeiing en bemesting gestegen tot
7500 kg. We hebben sindsdien ook
gezamenlijk droge berghellingen
geterrasseerd en bevloeid en er thee- en
fruitplantages aangelegd. Rotsachtige
hellingen hebben we met ceders
beplant. Vóór 1949 bedroeg het
inkomen per hoofd jaarlijks ongeveer 30
juan, tegenwoordig 150 juan. Maar
belangrijker is het voor ons, dat geen
boer meer honger lijdt of in de winter
moet wegtrekken en bedelen, dat wij
twee ziekenhuizen hebben en scholen
voor alle kinderen en dat het
levensonderhoud van de oude en
arbeidsongeschikte mensen niet meer
ten laste komt van de vroeger vaak zelf
hongerlijdende familie, maar door de
opbrengst van de landbouwcommune
wordt verzekerd.'
Lu-Han besloot met de woorden: 'We
zullen van onze akker een tuin maken,
de varkensfokkerij en de viskwekerij
uitbreiden, de laatste kale droge heuvel
met bos beplanten. Elk dorp zal nieuw
en mooier zijn
Toen zei de boer Lu-Han: 'Gaat u naar
buiten en onderzoek zelf mijn
beweringen.' We stonden in het rijstveld
te midden van de vriendelijke boeren.
Met het maaien met de sikkel ben ik al
vanaf mijn jeugd vertrouwd. Het
gewicht van twee korven vol rijst, die
aan een stok op de nek worden
gehangen, leek me zwaar. Maar spreken
met de boeren kon ik niet. Als men de
taal van het volk niet spreekt, gaat men
als een stomme door het land. Zo heb ik
niet kunnen uitvinden of de boer zijn
vroegere onvrijheid, die toen
ongetwijfeld de volledige weerloosheid
tegen honger, overstromingen en de
ellende van de ouderdom met zich
meebracht, geruild heeft voor een
nieuwe onvrijheid in de
landbouwcommune.
Ik werd getroffen door deze vriendelijke
en geduldige opgewekte boeren, die
volgens hun geschiedenis de oudste ter
wereld zijn. Ook was ik geraakt door dit
enorme boerenland zonder zondag.
Want steeds, zolang als ik door China
reisde, werkten zij ook zondags van
vroeg tot laat op de akkers.
Maar de kracht van het Chinese
boerenvolk, vertolkt door de
levenshouding 'Leert van Dadshai!' bezit
nog enorme reserves.