vestigend worden beantwoord. Dat wil
evenwel niet zeggen dat daarmede ook
alle vragen rondom de uitvoering zijn
beantwoord.
Dit artikel zal gaan over ervaringen tij
dens het experiment en vooral over de
verdere ontwikkelingsplannen rondom
dit project.
Vrijwel alle gegevens zijn ontleend aan
het uitvoerige rapport dat een werk
groep van het Directoraat Opleidingen
over deze materie heeft samengesteld.
Het experiment
Gedurende twee jaren waren 11 banken,
of, nauwkeuriger, 10 individuele banken
en één samenwerkende groep van ban
ken, bereid aan het experiment deel te
nemen. Dat wil zeggen dat zij zelf be
paalde opleidingen ter hand nemen met
gebruikmaking van door de Centrale
Bank vervaardigde hulpmiddelen. Deze
hulpmiddelen omvatten.
Een aantal diaprogramma's met bij
behorende, sturende geluidsband. Hier
toe was tevens de benodigde afspeelap
paratuur ter beschikking gesteld.
- Aanvullende lesstof, bijvoorbeeld in
de vorm van oefenmateriaal.
Een handleiding (lesschema) ten be
hoeve van de docent.
De programma-opbouw kwam tot stand
'van onder af'. Dat wil zeggen dat eerst
introductieprogramma's werden ver
vaardigd en dat daarna een begin werd
gemaakt met de primaire functie-oplei
dingen. Op dit moment zijn 22 program
ma's gereed, waarvan er 3 geen audiovi
sueel materiaal bevatten. Dit laatste
wijst er al op, dat het in dit project niet
op de eerste plaats gaat om opleiden
door middel van audiovisueel materiaal.
Want het doel is 'Opleidingen naar de
werkplek'. Opleiden 'on the job', met ge
bruikmaking daarbij van audiovisueel
hulpmateriaal.
Bij de experimentbanken werd een coör
dinator benoemd. Zijn taak is een twee
ledige:
a. Het coördineren van de plaatselijke
opleidingsactiviteiten. Dit behoeft be
slist niet te betekenen dat hij ook steeds
als docent zou moeten optreden. Inte
gendeel, hij moet er vooral toe bijdragen
dat de opleiding een taak 'van de hele
bank' wordt.
b. Het onderhouden van de contacten
met het Directoraat Opleidingen van de
Centrale Bank.
Bevindingen en resultaten
Bij een echt experiment hoort ook een
onderzoek. Er was ook veel te onderzoe
ken. Bijna talloos veel vragen moesten
worden beantwoord voordat een verant
woorde beslissing kon worden genomen
over de vraag of en zo ja hoe dit project
op grotere schaal kon worden voortge
zet.
Vragen zoals:
- Zijn de aangesloten banken werkelijk
in staat en bereid om zelfstandig oplei
dingsactiviteiten uit te voeren?
- Hoe wezenlijk is de betrokkenheid
van het gehele leidinggevend kader bij
de banken?
- Is (intensieve) begeleiding door Oplei
dingen een vereiste?
- In welke mate zijn de toegepaste
hulpmiddelen nuttig en noodzakelijk?
- Welke positieve en negatieve facto
ren beïnvloeden het opleidingsproces
binnen de bank?
Bij het onderzoek zijn twee dingen van
grote betekenis geweest. In de eerste
plaats de hulp van het CITO (Centraal In
stituut voor Toetsontwikkeling) in Arn
hem en in de tweede plaats de mede
werking van de proefbanken tijdens het
experiment en de daarbijbehorende eva
luaties en enquêtes.
Het is niet eenvoudig alle onderzoekre
sultaten kort samen te vatten. Er kwa
men veel bevindingen aan het licht die
om bijsturing of extra aandacht vroegen,
vooral op het gebied van de begeleiding
en van het verstrekte hulpmateriaal. Eén
conclusie werd evenwel door alle deel
nemende banken onderschreven: door
gaan met dit project!
Daarbij zeiden sommige coördinatoren
dat zij de opleiding wensten voort te zet
ten, zelfs wanneer de Centrale Bank de
produktie van hulpmiddelen zou stop
pen.
Dat neemt allemaal niet weg dat er heus
wel problemen overblijven. Met name
'tijd' en 'continuïteit' blijven zorggebie
den. Een enthousiaste start is niet moei
lijk, maar de blijvende aandacht is veel
belangrijker. Eén van de deelnemers for
muleerde het treffend toen hij zei dat
men altijd weer geneigd is te gaan oplei
den als het werk klaar is, maar dat we
zullen moeten leren dat opleiden ook
werken is!
Nog een paar dingen uit het onderzoek.
Intensieve begeleiding vanuit de Centra
le Bank blijkt onontbeerlijk te zijn. In de
experimentperiode was deze begelei
ding nog te gering. In die begeleiding
moet zorg worden besteed aan de voor
bereiding en training van de docenten,
maar moet ook plaats zijn voor advies
en steun bij het formuleren van oplei
dingsdoelstellingen en voor het voorbe
reiden van een opleidingsplan. Dat klinkt
wat theoretisch; iets voor beroeps
opleidingshobbyisten. Maar na twee ja
ren hakken met het opleidingsbijltje
hebben de experimentbanken duidelijk
ervaren dat wanneer niet heel zorgvul
dig de doelstellingen en plannen worden
voorbereid en uitgewerkt, men vrijwel
zeker haast letterlijk de mist in gaat.
Hoe nu verder?
Als we zeggen dat eind 1976 het experi
ment is afgesloten betekent dat niet dat
er niets meer valt te experimenteren en
te onderzoeken. Integendeel. We zullen
nog veel ervaring moeten opdoen en
waarschijnlijk nog dikwijls moeten bij
sturen. Maar het betekent wel dat het
besluit is gevallen dat we op de ingesla
gen weg doorgaan en meer banken hier
bij willen betrekken. Eigenlijk zijn er
twee belangrijke beslissingen genomen.
In de eerste plaats dat we afstappen van
het hulpmiddel van de zogenaamde
dia-band programma's en overgaan op
video. In de tweede plaats dat we in
1977 honderd banken bij het project wil
len betrekken.
Het afzien van de dia-band-series is
vooral ingegeven door de problemen en
kosten die de vermenigvuldiging en ver
zending van de vele duizenden dia's
meebrengen. De videoband is, wat dat
betreft, aanmerkelijk eenvoudiger en
goedkoper. De betrokken banken zullen
in de toekomst worden uitgerust met
een kleuren-televisietoestel en een vide
orecorder. Het is de bedoeling dat de
banken deze apparatuur kopen en de
bijbehorende programma's huren. Dit
laatste ligt voor de hand omdat heel
goed denkbaar is dat niet steeds alle
banken altijd dezelfde programma's no
dig hebben. Bovendien moeten deze
programma's soms al na vrij korte tijd
worden herzien in verband met inhoude
lijke wijzigingen of verandering in de
vormgeving. Zo'n videoband wordt dan
vervolg op pagina 38