buitenland scherper in ons blikveld Op de morgen van de 10e decem ber kreeg ik twee stukken op mijn bureau. Het ene was ons pers communiqué, dat de internationale sa menwerking tussen zes Europese ban ken met een coöperatief karakter aan kondigde, het andere was een brief van een mij bekende directeur van een onzer banken. Merkwaardige coïncidentie! Want die directeur - een scherpzinnig, verstandig man, die onze organisatie door en door kent - bracht enkele vragen rond ons buitenlands beleid naar voren. We heb ben er goed aan gedaan, zo schreef hij, om als organisatie deze weg op te gaan. In de huidige omstandigheden is ook 'buitenland' een pur sang bankdienst, die we aan onze cliënten moeten kun nen bieden. Hij vindt dat zelfs een le vensvoorwaarde voor de continuïteit van onze organisatie. Maar, zo vraagt hij, wie van ons, beheer ders en directeuren, kunnen het beleid in deze beoordelen? De praktische ge volgen merken we wel, daarover is ook wel een mening te geven, maar opere rend vanuit Nederland met allerlei con tacten en wie weet zelfs vestigingen in het buitenland, sta je toch voor een ont wikkeling waar belangrijke vraagstukken bij te pas kunnen komen. En dat vergt een beleid, dat voorbereid door Raad van Beheer en Hoofddirectie, beoor deeld moet kunnen worden door de geëigende organen als Raad van Toe zicht en Centrale Kringvergadering. Het zou, aldus die directeur, erg te betreuren zijn als op dit punt een afstand tussen het beleid van de Centrale Bank en de organisatie zou ontstaan. Deze vraag is zinvol. Onze buiten landse activiteit is nieuw, hij is in opbouw, maar hij ontwikkelt zich met vaart. Als aangeloten bank ben je er blij om, want het komt goed te pas voor je eigen cliënten. Het is echter een ter rein, dat je van huis uit onbekend is, waarover je wel eens de klok hoort lui den, maar waarvan je het fijne niet weet. En nu zal er weI vertrouwen zijn, dat de Centrale Bank - haar toporganen en haar deskundigen - geen gekke din gen doet, het is heel begrijpelijk, dat onze organisatie de grote lijnen van dat buitenlands beleid wil kunnen doorzien en daarover mee wil oordelen. Het gaat om een terrein, waarmee enorme belan gen zijn gemoeid en dat binnen en bui ten onze grenzen zeer sterk de naam van onze organisatie bepaalt. Dat mag niet als een apart rijkje afgescheiden worden van het geheel. Bestaat dat gevaar? Moeilijk te zeggen, maar de kans zit er natuurlijk in, omdat 'buitenland' voor de meeste van ons toch een moeilijk toegankelijk gebied is. We moeten dus op ons qui vive zijn, want we willen die kwade kans niet lo pen, zeker de Centrale Bank niet. Het is heus niet toevallig, dat de heer Verhage de afgelopen jaren ook in ons blad zo veel op de opbouw van ons buitenlands beleid is ingegaan. Evenmin is het toe vallig, dat prof. Vlak vorig jaar in de 14e Centrale Kringvergadering zeer indrin gend het waarom van onze buitenlandse activiteit heeft uiteengezet. Daarmee zijn we er natuurlijk nog niet, maar laten we reëel blijven. De ontwikkeling is nog kersvers. Zoiets hebben we al veel vaker met nieuwe activiteiten meegemaakt. Die waren weliswaar allemaal 'binnen lands', maar we vonden ze in het begin minstens even vreemd en on-'eigen'-Hjk. Toch zijn we er mee vertrouwd geraakt, we kunnen de grote lijnen volgen en be oordelen, zeker in onze overlegorganen. XZo zal het met 'buitenland' ook moeten gaan. Dat zal wel meer moeite en inspanning kosten dan op andere terreinen van ons bedrijf. Want onze banken hebben er nu een maal minder 'mee te maken' dan de Centrale Bank, zij missen meestal de di recte ervaring, waardoor een bezonken, evenwichtig oordeel over het beleid in derdaad niet gemakkelijk wordt. Dat is m.i. het probleem van de mij schrijvende directeur. Laten we het nader bezien. Het beleid wordt door de Raad van Be heer en de Hoofddirectie van de Centra le Bank bepaald. Dat betekent dat net als overal deze gekozen organen voor dat beleid en de uitvoering daarvan ver antwoordelijk zijn tegenover onze orga nisatie. Zij zullen het uitleggen en toe lichten en in onze overlegstructuur kringen en CKV kan men hen daarop appeleren. Daar gaat een sterk voorlich tende werking vanuit, die de eigen oor deelsvorming in de organisatie begun stigt. Geen vrees hoeft er te bestaan, dat ons buitenlands bedrijf een kwasi eigen leven gaat leiden, dat zich buiten het or ganisatiebeleid lijkt af te spelen. Raad van Beheer en Hoofddirectie, die heus wel weten wat er over onze grenzen te koop is, zullen volledig hun klankbord functie in dit opzicht vervullen. De onbekendheid en onervaren heid in onze organisatie ten aan zien van het buitenlands bedrijf zou wel eens veel sneller kunnen ver dwijnen dan we nu denken. Juist op dit punt mogen we m.i. grote verwachtin gen hebben van het gemeenschappe lijke beleidsplan dat op voorstel van de Structuurcommissie ieder jaar wordt op gesteld. Zo 'n plan zal immers in de toe komst ook de gang van zaken bij de Centrale Bank zelf en bij gelieerde in stellingen omvatten. Dit betekent dat ie der jaar in dat 'beleidsplanoverleg' ook het buitenlands beleid aan de orde komt. De kernpunten en de grote lijnen zullen daardoor snel duidelijk worden en ook in de breedte van de organisatie zal men er al intensiever over gaan meepra ten. Dat is ook van de aanvang af de be doeling geweest. 'Uitbreiding van het bankbedrijf over de landsgrenzen heen, zo las ik dezer dagen in een stuk, 'zal slechts met succes kunnen geschieden wanneer het hand in hand gaat met een verdere versterking en verdieping van het binnenlands bedrijf.Je kunt die twee onderscheiden, maar mag ze niet scheiden! Dat laatste is belangrijk. Er is thans geen reden zo'n scheiding te vrezen. De ont wikkeling is eigenlijk net op gang geko men en de algemene betrokkenheid bij het buitenlands beleid zal in de komen de tijd snel kunnen groeien. We moeten die groei nu de volle kans geven en, vooral, onze eigen overlegkansen grij pen. JRH

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1977 | | pagina 9