KOGEL IN DE MIST De heer Mertens had het tevoren al ge zegd: willen we de aanbevelingen van de Structuurcommissie aanvaarden, dan moet dat met een zeer royale meerder heid. In dit soort zaken mogen we niet 'met de hakken over de sloot gaan'. In één geval zijn we daar echter dichtbij gekomen. Want terwijl op andere pun ten algehele instemming heerste, vorm den de aanbevelingen 7 en 8 een heet hangijzer, waartegen zich een belangrij ke minderheid met ongeveer twee vijfde van de stemmen uit overtuiging bleef verzetten. Het betrof hier een kwestie, die onze banken reeds lang bezig houdt en waar over ook vrijwel alle kringen hun mening reeds hadden gevormd. Moet de benoe ming, ontslag en schorsing van (on derdirecteuren helemaal en onverkort liggen bij het bestuur van de plaatselijke bank, of moet de Centrale Bank statutair in bepaalde gevallen daarbij zonodig een zekere vinger in de pap kunnen hebben? Daarop kwam het ongeveer neer. Vorige maand zinspeelden wij er reeds Op de valreep van het oude jaar is het goed eens na te gaan waar wij met onze organisatie staan en waar we in het nieuwe jaar zullen heengaan. De on langs gehouden Centrale Kringvergade ring is daartoe voor mij de aanleiding. Belangrijk is tevens, dat er een wisseling van voorzitter plaatsvindt in de Hoofddi rectie. Dr. A. J. Verhage verlaat ons en ir. P. J. Lardinois neemt het commando over. Dat afscheid van dr. Verhage in de Cen trale Kringvergadering was toch wel in drukwekkend! Ook voor hemzelf, zo heeft hij mij verteld, was het een roe rend moment toen de gehele vergade ring hem spontaan staande een ovatio neel applaus bracht als oprechte dank voor alles wat hij in de zes jaren van fu- siegebeuren tot stand heeft gebracht voor wat wij nu de Rabobankorganisatie noemen. Voor mij zelf gaf dit alles het gevoel van een afsluiting van een be paalde periode, te meer daar in deze Centrale Kringvergadering de behande ling van het structuurrapport 1976 de stoot gaf voor een nieuw hoofdstuk in onze organisatie. Vast is immers komen te staan, dat we verder kunnen gaan met een sterke Rabobankorganisatie. Mijn gevoel van een nieuwe periode komt natuurlijk ook doordat het nieuwe jaar samenvalt met het aantreden van ir. Lardinois als nieuwe voorzitter van de Hoofddirectie. Hem moge ik bij deze gaarne een bijzonder welkom toeroe pen. Ditzelfde geldt ook voor drs. R. B. J. van Eldik, die even later - per 1 februari aanstaande - de gelederen van de Hoofddirectie komt versterken. Dat ik meen, dat we verder kunnen gaan met een sterke organisatie, verdient enige toelichting. Zoals u bekend is, zijn de aanbevelingen van de Structuurcom missie, behoudens wellicht enkele on derdelen daarvan, door onze organisatie over het algemeen aanvaard. Daarbij geldt een uitzondering voor de aanbeve lingen 7 en 8. Ik vind bet erg belangrijk, dat wij thans in onze Rabobankorgani satie kunnen gaan werken met een ge zamenlijke of gemeenschappelijke be leidsvorming. Over de wijze van tot standkoming en de tenuitvoerlegging daarvan zijn zodanige uitwerkingen in het structuurrapport verricht, dat daar over overeenstemming in onze organi satie bestaat. De Centrale Kringvergade ring heeft dit duidelijk bevestigd. Daarbij is in de Centrale Kringvergadering nog eens tot uitdrukking gekomen dat een gemeenschappelijk beleid niet van bo venaf zal dienen te worden opgelegd, maar dat een wezenlijke inbreng van plaatselijke banken via kringvergaderin gen en Centrale Kringvergadering voor op moet staan. Ook is vastgesteld, dat besturen van plaatselijke banken zich bij de gemeenschappelijke beleidsvoering mede zullen laten leiden door de verant woordelijkheid, die de plaatselijke ban ken hebben voor het goede functioneren van onze gehele coöperatieve bankorga- nisatie. Met dit alles zullen wij ons meer en meer als een eenheid kunnen presen teren. Daarom meende ik hierboven te mogen zeggen, dat nu veruit de meeste aanbevelingen uit het structuurrapport algemene waardering ontmoetten en positief zijn beoordeeld, wij verder kun nen gaan met een sterke organisatie en dat in dit opzicht onze organisatie in 1977 een nieuwe periode tegemoet gaat. Ik zou willen zeggen, dat hiermede de periode van het fusiegebeuren achter ons ligt. Een punt, dat bij de bespreking van het structuurrapport in de Centrale Kringver gadering mijn bijzondere aandacht trok, was de communicatie tussen de Centra le Bank en de aangesloten banken. Mis schien mag ik het met mijn eigen woor den verduidelijken. Ik hoor weieens de opmerking dat veel dingen ook in onze organisatie onpersoonlijker worden. Als zodanig worden dan genoemd de grote 'afstand' tussen de Centrale Bank en de plaatselijke bank, of de verambtelijking van het apparaat van de Centrale Bank, of de geweldige paperassen-massa waarmede de communicatie gepaard gaat. Ik kan mij herinneren, dat dit alles anders was, toen ik 29 jaar geleden bij de Centrale Bank in Eindhoven begon. Ook bij de toenmalige Centrale Bank Utrecht zal het wel zo zijn geweest dat je toen over en weer veel meer mensen kende. We kenden talloze directeuren en bestuursleden van gezicht en van naam. Je wist ook als directeur van een plaatselijke bank, wie je op de Centrale Bank moest hebben om bepaalde zaken geregeld te krijgen. Ook de medewer kers op de Centrale Bank kenden elkaar en wisten van elkaar voor welke werk zaamheden ieder stond. Vandaag de dag is dit in onze grote or ganisatie helaas niet meer denkbaar. De Centrale Bank werkt met zeer grote aan tallen van medewerkers en op verschei dene terreinen moeten we met deskun digen of specialisten werken. In een gro te organisatie moet men nu eenmaal ef ficiënt en doelmatig te werk gaan. De schaduwkant daarvan is, dat de per soonlijke contacten daardoor minder tot hun recht kunnen komen. Toch zou ik willen zeggen, dat wij ons op de Centra Ie Bank hier in hoge mate bij betrokken voelen. Vooral ook houdt ons bezig hoe we dit probleem kunnen oplossen. Voortdurend zullen wij ons blijven afvra gen hoe we de uitvoering van onze werkzaamheden zodanig kunnen aan passen dat we dichter bij de aangeslo ten banken, bij de organisatie, komen te staan. Hoe verkleinen we die afstand? Waar kan in dit opzicht iets gedaan wor den? In hoeverre moeten we als Centra Ie Bank vanuit onze kantoren in Utrecht en Eindhoven blijven werken en in hoe verre zijn er andere, betere oplossingen? Allemaal vragen, die op ons af komen. In de Centrale Kringvergadering is dan ook te kennen gegeven, dat deze materie de bijzondere aandacht heeft en dat in dit verband de functie van de districtskan toren en de taak van de districtsdirecties nadere studie zullen behoeven. Natuurlijk moeten we één ding niet ver geten: dit is allemaal gemakkelijker ge zegd dan gedaan! We kunnen de organi satie van onze werkzaamheden niet met een pennestreek veranderen. Wij zijn ons goed bewust dat we dan een wissel zullen moeten gaan overhalen om op een nieuw spoor te komen, waarvan we bovendien dan zeker moeten weten, dat het een beter spoor is. Dit toont weer, dat we in een organisa tie als de onze nooit klaar zijn. Steeds zullen zich nieuwe vraagstukken voor doen. Telkens weer wat anders: dat is toch ook het mooie van het leven! Ik geloof in ieder geval te mogen zeg gen, dat wij in 1977 aan het begin staan van een nieuwe periode in de ontwikke ling van onze organisatie en dat wij met het nieuwe instrument van de gemeen schappelijke beleidsplanning uitstekend uitgerust aan de start verschijnen na een periode van zes jaren fusie-gebeuren: een nieuw hoofdstuk ligt voor ons! F. P. J. Bakx

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1977 | | pagina 5