wob
wob
tengedrag gaat veel te ver. Met prof.
Dreesmann zeggen wij: dat wil de con
sument zelf ook niet. Want deze is geen
kind, dat niet los vertrouwd is. Hij is een
volwassene, die zelf zijn keuze wil ma
ken en vrij wil zijn iets anders te kiezen,
dan datgene wat zijn mede-consumen
ten en zeker de overheid willen. Vanuit
die opvatting zijn de consumentenorga
nisaties groot geworden. Zij verdienen
royale steun van de overheid, maar hun
eigenlijke werk, het opkomen voor een
objectief adviseren van de klant, late
men gerust aan hen over.
Hoe uiteindelijk de consument zijn be
steedbare inkomen wil uitgeven, is zijn
vrijheid. Ook de overheid dient iedere in
druk te vermijden, dat ze de consument
in de wijze waarop hij zijn vrijheid ge
bruikt, wil beïnvloeden of manipuleren!
BEDRIJFSLEVEN EN DE BESTEDING
VAN BUITENLANDSE
ONTWIKKELINGSFINANCIERINGEN
Door allerhand internationale instellin
gen, door overheden en ook door de
particuliere sector worden jaarlijks enor
me bedragen aan financieringsmiddelen
ter beschikking gesteld ten behoeve van
ontwikkelingslanden. In 1975 beliep het
totaal daarvan ongeveer $45 miljard,
waarvan ca. 10% verstrekt werd door
internationale instellingen.
Onder de instellingen is de Wereldbank
met haar verschillende dochters verre-
weg de grootste, doch ons 'eigen' Euro
pees Ontwikkelingsfonds, dat tegenover
de Wereldbank als een meer regionaal
georiënteerde bank beschouwd kan
worden, slaat beslist geen gek figuur.
Dit fonds besteedde in de periode 1970-
1975 f 1,6 miljard aan de uitvoering van
projecten in ontwikkelingslanden. De
Nederlandse bijdrage in deze financie
ring bedroeg 9
Nu is dit Europees Ontwikkelingsfonds
terecht niet puur charitatief. Het wil ook
het bedrijfsleven van zijn lidstaten in
schakelen bij de uitvoering van de gefi
nancierde projecten: het lidmaatschap j
geeft het recht daarvoor aanbestedin
gen te doen.
In dit opzicht is het bedrijfsleven in ons j
land tot nu toe beslist niet aan zijn trek
ken gekomen. Tegenover de genoemde
9 van onze bijdrage in de financiering,
staat dat wij slechts 2 van de op
drachten hebben verkregen! Een onver
antwoord verschil met de Fransen, die
met een bijdrage van 33 zo'n 44 j
aan opdrachten wisten binnen te halen.
De oorzaak ligt in de procedure, die bij
het opzetten van projecten en de uitvoe
ring (aanbesteding e.d.) tot nu toe ge
volgd wordt. Formeel wordt een en an
der wel bekend gemaakt, maar in de
5 praktijk blijkt er te weinig informatie
voor het bedrijfsleven te zijn om
reageren. Degenen, die in 'Brussel' goed
de weg wisten - de Fransen! - hebben j
daarvan geprofiteerd.
Wij zijn daarom verheugd, dat een com
missie van het VNO en het NCW, ge
steund door minister Pronk, zich er voor
gaat inzetten om het Nederlandse be
drijfsleven meer dan tot nu toe het geval
is bij ontwikkelingsprojecten in te scha
kelen. Gezien ons aandeel in de wereld-
handel moeten onze Nederlandse bedrij-
ven in staat zijn jaarlijks voor enkele
honderden miljoenen dollars van derge
lijke projecten te verwerven. De com-
missie zal er zich voor inspannen, dat de
procedures in EEG-verband zodanig ge
wijzigd worden, dat het bedrijfsleven uit
verschillende landen gelijke kansen
krijgt. Dat is ook voor ons land een niet
te onderschatten belang, daar het zoge
naamde vierde fonds voor de periode
1975-1980 een omvang krijgt van f 10
miljard.
Onzerzijds zullen wij de bedrijfsrelaties
van onze banken, die in deze aangele
genheid geïnteresseerd zijn, de weg
trachten te wijzen.
WONINGHYPOTHEKEN EN
BOUWBELEID
In de loop van de eerste 9 maanden van
1976 zijn door de Rabobankorganisatie
inclusief de Rabohypotheekbank N.V.
voor in totaal f 4 600 miljoen aan nieu
we woninghypotheken verstrekt. Dat dit
geen gering bedrag is kan vooral wor
den afgeleid uit het feit dat in 1975 voor
f 3 900 miljoen en in 1974 voor f 2 600
miljoen aan nieuwe woninghypotheken
werd verstrekt.
Op jaarbasis betekent dit voor 1976 een
groei met 47 Blijkens de CBS-cijfers
betreffende nieuw ingeschreven hypo
theken en berichten van andere finan
ciële instellingen tekende deze hausse
zich niet alleen bij de Rabobanken af.
Algemeen was duidelijk sprake van een
sterk toegenomen belangstelling voor
woningfinancieringen.
Toch raakt deze ontwikkeling ons wel in
het bijzonder omdat de Rabobankorga
nisatie nog altijd veruit de belangrijkste
verstrekker is van woningbouwleningen
in ons land.
Opmerkelijk is dat de forse opleving van
de vraag naar hypothecaire leningen
allerminst in overeenstemming is met
het verloop van de produktie van nieuwe
woningen. Na 1973 heeft de woning
bouw een forse teruggang moeten in
casseren.
Werden in 1973 nog 155 400 woningen
voltooid, in 1976 zal dit cijfer naar schat
ting slechts 105 000 bedragen. Daarte
genover staat wel een lichte kentering
ten goede in 1976 voor wat betreft het
aantal begonnen woningen. Dit zal naar
het zich laat aanzien stijgen van 111 300
in 1975 tot ca. 117 000 in het lopende
jaar.
Inmiddels treedt de laatste jaren wel
duidelijk een verschuiving op in de
nieuwbouw van huurwoningen naar ei
gen woningen. In 1975 was het aandeel
van 47 eigen woningen in het totaal
aantal huizen dat werd opgeleverd ho
ger dan in enig voorafgaand jaar, terwijl
voor 1976 opnieuw op een hoger aan
deel kan worden gerekend. Toch vormt
de nieuwbouw niet de voornaamste in
gang voor de verbreiding van het eigen-
woningbezit. Een aanmerkelijk grotere
bijdrage hiertoe gaat uit van de verkoop
van reeds bestaande huizen door wo
ningbouwverenigingen en institutionele
beleggers.
Een verdere verbreiding van het eigen-
woningbezit in ons land valt alleszins
toe te juichen. Een hierop afgestemd
overheidsbeleid zal echter wel even
wichtig moeten zijn in die zin dat het to
tale bouwprogramma daardoor niet al te
zeer in het gedrang komt.
Te dien aanzien schijnt zelfs de minister
van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Or
dening niet erg optimistisch gestemd te
zijn.
De minister is vooral bevreesd voor ver
tragingen in de bouwprogramma's als
gevolg van een te weinig soepele reactie
van de gemeenten op de verschuivingen
van de vraag op de woningmarkt van
huurwoningen naar koopwoningen voor
eigen bewoning. Dit gevoegd bij het feit
dat de invoering van het systeem van de
dynamische kostprijshuur de animo om
te beleggen in huurwoningen danig
heeft verminderd maakt dat men zich
toch wel ernstig zorgen mag maken
over de gevolgen van het huidige volks
huisvestingsbeleid.
Het positieve aspect van de toename
van het eigen-woningbezit zou uiteinde
lijk wel eens overschaduwd kunnen
worden door een ver 'achterblijven van
de totale bouwproduktie. Een hernieuw
de kennismaking met een situatie van
ernstige woningtekorten, is echter wei
nig aanlokkelijk temeer nog wanneer
deze gepaard zou gaan met een aan
zienlijke werkloosheid in de bouw.