aspecten van het eeg-landbouwbeleid In de periode februari/maart van elk jaar neemt de Raad van Landbouwmi nisters van de EEG een besluit over de prijzen voor het komende produktie- seizoen. Dat dit besluit niet tot stand komt dan na een zogenaamde 'mara thonzitting', geeft al aan dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid géén eenvoudige zaak is. Gezien het belang ervan, is het niet verwonderlijk dat de pers er in ruime mate aandacht aan besteedt. Desondanks zal het velen niet direct duidelijk zijn wat bedoeld wordt met begrippen als richt-, interventie-, referentie-, oriëntatie- en sluisprijzen. Voeg hierbij nog het speciale probleem rond de monetaire compenserende be dragen en al gauw kan slechts een inge wijde iets bevroeden over de draagwijd te van de besluiten van de Raad. In het volgende zal een poging worden gedaan de genoemde begrippen in een beknop te uiteenzetting toe te lichten in het ka der van de doelstellingen van het ge meenschappelijk beleid. Doeleinden van het gemeen schappelijk landbouwbeleid De hoofddoelstelling van het beleid laat zich eenvoudig formuleren: 255 miljoen consumenten voeden, die 22 a 32 van hun inkomen aan levensmiddelen beste den. Bij de voortbrenging van de pro- dukten die in deze behoefte voorzien zijn een kleine 10 miljoen boeren betrokken. In artikel 39 van het EEG-verdrag wordt één en ander als volgt geformuleerd: - redelijke prijzen voor de verbrui kers; - een redelijk inkomen voor de produ centen - evenwicht tussen vraag en aanbod, dat wil zeggen het voorkomen van overschotten en tekorten. Voor het bereiken van deze doeleinden gaat men van drie grondbeginselen uit: - communautaire preferentie; - vrij handelsverkeer; - financiële solidariteit. Mede ten gevolge van het gevoerde be leid groeide het intercommunautaire handelsverkeer in landbouwprodukten van 1963 tot 1973 met 409 De groei van het handelsverkeer in 'alle produk- ten' bleef hierbij ruimschoots achter. Ir. A. G. Haasjes medewerker Stafgroep Studiedienst Hoe werken de marktordeningen? In januari 1962 kwamen basisverorde ningen tot stand voor granen, varkens vlees, eieren, pluimvee, wijn, groenten en fruit. Een jaar later voor melk en zui- velprodukten, rundvlees en rijst, zodat nu 91 van de gemeenschappelijke landbouwproduktie geordend is. Voor aardappelen en schapevlees is er nog géén ordening. Het basispatroon van de marktordenin- gen kan als volgt worden samengevat. De Raad stelt het peil van de landbouw prijzen vast dat wenselijk is om de drie doelstellingen te bereiken. Dit zijn de oriëntatieprijzen, ook wel richtprijzen genoemd. Deze hebben slechts een theoretische betekenis. Zij vormen de basis waarop de boeren hun teeltplan nen afstellen. Ten einde de marktprijs zo veel mogelijk met de oriëntatieprijs te j laten overeenkomen, zal men in de eer ste plaats de EEG-markt dienen te be schermen tegen de invloed van de, vaak sterk wisselende, wereldmarktprijzen. Hieruit vloeit voort een stelsel van uit voerrestituties en invoerheffingen, voor het geval dat de wereldmarktprijs lager j is dan de EEG-prijs. Is de wereldmarkt- s prijs hoger dan het prijspeil van de Ge- I meenschap, dan wordt een heffing bij uitvoer ingesteld. Deze maatregelen hebben alle tot doel het verschil tussen de oriëntatieprijzen en de op de wereld markt tot stand gekomen prijzen te overbruggen. De grootte van de restitu ties en heffingen worden gerelateerd aan de drempelprijs. Voor varkensvlees, eieren en gevogelte spreekt men hier van sluisprijs. Dit is de minimumprijs waartegen invoer mogelijk is. De bepa ling hiervan laat zich het best adstrueren aan de hand van tarwe. De oriëntatieprijs wordt vastgesteld voor het commercialisatiecentrum te Duisburg, in het gebied met het grootste relatieve tekort. Door hiervan de laagste transportkosten Duisburg-Rotterdam, alsmede de overslagkosten in Rotter dam af te trekken, komt men aan de drempelprijs, waartegen in Rotterdam tarwe ingevoerd mag worden. Deze prijs geldt nu voor de gehele EEG. De grootte van een eventuele invoerheffing zal on geveer het verschil tussen de wereld marktprijs (cif Rotterdam) en de drem pelprijs zijn. De hiervoor omschreven regelingen bie den uiteraard alleen bescherming aan de buitengrenzen. Zij worden voldoende geacht voor produkten die niet tot de eerste levensbehoeften behoren, zoals bloemen, bepaalde groente- en fruit soorten, sommige wijnen en enkele gra nen. Bovendien gelden zij voor produk ten waarvan het aanbod gemakkelijk kan worden beheerst doordat deze een min of meer industrieel karakter hebben (eieren en pluimvee). De hiervoren ge noemde goederen vormen ongeveer 25 van de geordende landbouwpro duktie. Voor het resterende deel worden meer uitgebreide vormen van garantie gege ven welke ruwweg op de volgende wijze geschetst kunnen worden. 1 Een volledige prijsgarantie in de vorm van interventie- en minimumprijzen. On geacht de ontwikkelingen van de markt kunnen de producenten te allen tijde verkopen tegen deze prijzen aan door de regeringen beheerde interventiebureaus. Marktordeningen van dit type gelden voor 72 van de produktie. Als redenen hiervoor kan men noemen: a vroegere ervaring met dergelijke re gelingen in de lidstaten; b hoge zelfvoorzieningsgraad (de con sument draagt de kosten); c de spreiding van de omvangrijke pro duktie over de bedrijven en de ver schillende gebieden. 2 Directe inkomensgarantie voor de producenten in de vorm van aanvullen de steun bij de produktie of een forfaitai re steun per ha of per voortgebrachte hoeveelheid. Maatregelen van de eerst genoemde soort gelden voor 2,5 van de produktie, de produkten met lage zelfvoorzieningsgraad, beperkt en aan bepaalde gebieden gebonden. Tevens worden op deze wijze de consumenten-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1976 | | pagina 28