slangperikelen aangelegenheden) stoord. Aangezien dit beleid een onder deel vormt van de geplande economi sche politiek, komt zodoende ook dë economische ontwikkeling in gevaar. Een van de belangrijkste redenen van de aanwezigheid van de spanningen binnen het Europese valuta-arrangement is naast het verschil in loonniveau en beta lingsbalanssituatie - het verschil in in flatiepercentage in de deelnemende lan den. Voor 1976 lopen de cijfers wat dit betreft als volgt uiteen: In het maartnummer van dit blad hebben wij het Europese wisselkoers arrangement besproken. Sedertdien heeft de Europese slang zich danig ge roerd en is zelfs verveld en gekrompen, zodat het goed is het slangen-wel en wee andermaal onder de loep te nemen. Vanwege de afwezigheid van Engeland, Italië en sedert 15-3-1976 Frankrijk spreekt men thans ook wel van de 'mini'-slang. Het is nu eenmaal nuttig de slang goed te kennen, op dat Vader Laocaön's lot ons wordt bespaard. Hang naar vaste koersen Zoals bekend bestaat het Europese wis selkoersarrangement sedert 24 april 1972. De Beneluxlanden hadden al eer der (sedert 23 augustus 1971onderling een dergelijke regeling met een maxi male totale koersafwijking van 1,5%. Deze afspraak gold tot 15 maart 1976 en stond bekend als - hoe kan het an ders - de worm. De afspraak tussen de slanglanden heeft betrekking op een ge zamenlijk genomen besluit de wissel koersen niet te veel van elkaar te laten afwijken. In feite werd hiermee, zij het met een ruimere marge, het Bretton- Woods-systeem van vaste wisselkoer sen min of meer gecontinueerd. De vas te wisselkoersen impliceerden hierbij dat de koersen niet meer dan 3A van de afgesproken waarden mochten afwij ken. Na 15 augustus 1971, toen de dol lar niet meer tegen goud kon worden in gewisseld, ging een groot aantal valu ta's zweven. Vaste wisselkoersen wer den in december van dat jaar weer inge voerd, maar in feite was er geen enkele aanleiding om nog van vaste koersen te spreken. Het koersverschil tussen bij voorbeeld Duitse mark en gulden kon oplopen tot 9 daar tussen de Ameri kaanse dollar en een andere valuta een afwijking van maximaal 414 mocht ontstaan. De Duitse mark en de gulden waren nl. niet rechtstreeks aan elkaar gekoppeld. Een duidelijke stap op weg naar 'vaste' koersen was daarom het slangakkoord, omdat hierbij het koersverschil op zijn hoogst 414 kan zijn. Bovendien was het een stap op weg naar een grotere economische en monetaire samenwer king binnen de Europese Economische Gemeenschap. Het is van belang te on derkennen dat men vaste koersen en de drang tot een grotere diepgang binnen Drs. A. H. A. van der Meer Stafgroep Internationaal Beleid (Internationale de Europese Economische Gemeen schap heeft laten prevaleren bij de jong ste moeilijkheden binnen de Europese slang. Het besluit de Duitse mark te re valueren en de drie Skandinavische kro nen te devalueren is een teken dat de slang een waarde heeft, die men niet zo maar over boord wil zetten. De gegeven oplossing impliceert evenwel niet dat nu alle problemen uit de wereld zijn, inte gendeel. Laten we eens bezien, waarom de koersaanpassingen noodzakelijk zijn. Binnenlandse invloeden van koersproblemen Ten einde de eigen valuta te bescher men tegen grote koersschommelingen zagen de centrale banken van de ver schillende landen zich steeds genood zaakt om op grote schaal te intervenië ren. Wordt immers een bepaalde valuta zwak geacht, dan is er een vlucht uit deze munt merkbaar. Het gevolg is dat de betrokken centrale bank ten einde een verdergaande koersdaling te vermij- I den wordt gedwongen vreemde valuta's i te verkopen. Zo is De Nederlandsche Bank om deze reden sedert het begin j van dit jaar al voor bijna f 5 miljard aan deviezen 'kwijt' geraakt, in ruil voor gul dens. Ruim de helft hiervan is overigens weer teruggekocht. In het tegenovergestelde geval, wan neer er een revaluatie van de munt voor mogelijk wordt gehouden, moet de cen trale bank vreemde valuta's aankopen tegen afgifte van haar eigen munteen heid. Deze interventiepolitiek heeft hier door in beide gevallen verregaande ge volgen voor de binnenlands in omloop zijnde geldhoeveelheid. Het feit dat de tussenkomst van de een trale bank gevolgen heeft voor de bin nenlandse monetaire situatie, was in Nederland wel heel duidelijk te merken aan de snelle stijging van de geldmarkt tarieven. Voor de belegger was het aan trekkelijker om Duitse marken te bezit ten dan guldens, want in het meest gun stige geval kan de zwakke munt devalu eren en/of de sterke munt revalueren. De uit hoofde van de deelname aan het Europese wisselkoersarrangement ge dwongen verkoop van deviezen door De Nederlandsche Bank leidt tot het ont staan van een geldstroom van de geld markt naar De Nederlandsche Bank. Een stijging van de geldmarktrente is een gevolg van deze krappere marktsituatie. In Duitsland leidde het tegenovergestel de geval tot een ruimere geldmarkt, met als gevolg een rentedaling: ruim DM 3 miljard kwam er op deze wijze extra in omloop. Een minder prettig aspect van deze ont wikkeling is nu dat het monetaire beleid, zoals dat de verschillende regeringen voor ogen staat, hierdoor wordt ver Inflatieverwachting voor 1976: België/Luxemburg 10%; Noorwegen 914 Denemarken 914 Nederland 9 Duitsland 43A Zweden 914 Als gevolg van de hierboven geschetste invloeden op de geldhoeveelheid zou de (kortlopende) geldmarktrente in Duits land een dalende tendens gaan vertonen en daarmee de bestedingen en inflatie aanwakkeren. In Nederland zal het ren- teverhogende effect daarentegen de consumptie en de investeringen afrem men en aldus anti-inflatoir werken. Voor Duitsland is deze ontwikkeling niet pret tig omdat op deze wijze de prijs voor een succesvolle inflatiebestrijdende po litiek moet worden betaald. Nederland zit met het probleem dat de speculatie tegen de gulden tot een in verhouding te hoge rente heeft geleid, hetgeen een ge zonde conjuncturele ontwikkeling te gengaat. Hier komt nog bij dat De Ne-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1976 | | pagina 20