/Élk
de voorwaarden nauwelijks zijn gescha
pen. Tot de stimulerende factoren beho
ren vooral de fiscale faciliteiten.
aantrekken van de rentetarieven. In de
periode van mei tot augustus steunde
De Nederlandsche Bank de nationale va
luta door 5 miljard te absorberen, ten
einde de gulden binnen de huid van de
(valuta)slang te houden.
Als gevolg van deze geld- en kapitaalaf
vloeiing, het interventiebeleid van De
Nederlandsche Bank en de restrictieve
maatregelen op de binnenlandse geld
markt raakte de rente-ontwikkeling in
Nederland tijdens de zomermaanden in
een stroomversnelling. Sinds begin mei
steeg de 'geldmarktrente' (3-maands
kasgeldtarieven) van 3'A naar 16 (ulti
mo augustus) en de 'kapitaalmarktrente'
(gemiddeld rendement op staatsobliga
ties) van 7'/2 naar IOV2
Begin september trad in deze ontwikke
ling een (tijdelijke) kentering op. Het
vastberaden optreden van de monetaire
autoriteiten en de naderende Duitse ver
kiezingen dempten de verwachtingen
omtrent een aanpassing van de koers
van de gulden binnen het wisselkoersar
rangement. Banken en bedrijven dekten
open-termijnaffaires in vreemde valuta
in. De vraag naar guldens trok derhalve
aan en de positie van de gulden vis-a-vis
Duitse mark en dollar verbeterde aan
zienlijk. Door dit herstel werd weer de
mogelijkheid geschapen door middel
van geldmarktverruimende maatregelen
de rentetarieven naar een lager niveau
te brengen.
De daling duurde echter niet lang, in de
derde week van september begon weer
een nieuwe fase van opwaartse rente
trend. Deze ommekeer viel zeker niet
per toeval samen met het bekend wor
den van de Miljoenennota 1977. Het ij
lings gecreëerde visioen van de 'ombui
ging van het overheidsbeleid', de sterk
teruglopende werkloosheid in de ko
mende jaren en een trager inflatietempo
in 1977 vonden geen weerslag op de
valuta- en rente-ontwikkeling. De deel
nemers aan de nationale en internatio
nale financiële markten achtten de kre-
dietdorst van de Nederlandse overheid
te groot.
Naast een in de laatste maanden van dit
jaar nog te dekken financieringsbehoef
te van f 4 a 4Vi miljard, zal de openbare
hand in 1977 moeten trachten een be
grotingstekort van f 14 miljard te dek
ken. De dekking van overheidstekorten
stootte in het recente verleden door de
stagnerende particuliere kredietvraag
niet op onoverkomelijke moeilijkheden.
In geval echter de economische ople
ving zoals verwacht vastere contouren
aanneemt en een verhoogde investe
ringsgeneigdheid de kredietvraag van
het bedrijfsleven tot gevolg heeft, kan -
zo wordt gevreesd - een concurrentie
strijd tussen de particuliere en de publie
ke sector op de geld-en kapitaalmarkt
ontstaan. Het hierdoor veroorzaakte
'crowding-out-effect' kan niet alleen ren-
teverhogend werken maar aangezien de
overheid veelal rentedisposities vrij van
rentabiliteitsoverwegingen kan treffen,
zou de particuliere sector uit de markt
worden gedrongen. Investeringen in de
produktieve sfeer, die doorslaggevend
zijn voor een doorzetten van de opleving
en door hun aanbod verhogende effec
ten wellicht in eerste instantie een an
ti-inflatoire impuls kunnen geven, zou
den dan achterwege blijven of stagne
ren.
Desalniettemin ligt aan deze benadering
een zeker optimisme ten grondslag, na
melijk een opleving van de investeringen
van het bedrijfsleven. De realiteitswaar
de van deze eventualiteit wordt echter
eerder sceptisch beoordeeld. Na de pu-
blikatie van de 'Miljardennota' werd al
gemeen geconcludeerd, dat voor een
herstel van de investeringsgeneigdheid
In tegenstelling tot landen zoals Duits
land, de Verenigde Staten, Frankrijk en
Japan, waar de overheden niet uitslui
tend op het effect van werkgelegen-
heidsmaatregelen vertrouwden maar
door middel van doelbewuste acties zo
als investeringspremies en additionele
afschrijvingsfaciliteiten poogden een bij
drage te leveren aan een lastenvermin
dering voor het bedrijfsleven, is hier te
lande een dergelijk beleid nog niet in de
praktijk omgezet. Wel - en dit moet wel
worden beklemtoond - heeft de rege-
rjng het als eerste na-oorlogse kabinet
aangedurfd in de nota tot uitdrukking te
brengen dat dé winsten omhoog moe
ten. Afgezien van de mogelijkheid tot
verkrijgen van subsidies voor bepaalde
investeringen - waarvoor het aanvragen
van subsidie voor menig ondernemer al
een barrière vormt - werd deze intentie
nog niet in maatregelen vertaald. Te
denken ware aan maatregelen die de
belastingdruk op het bedrijfsleven ver
lichten of aan maatregelen die de collec
tieve sector minder sterk of in het ge
heel niet laten groeien. Zulks om de par
ticuliere sector meer armslag te geven.
De president van De Nederlandsche
Bank, prof. dr. J. Zijlstra, stelde onlangs
vast dat 'wanneer de sociale premies en
de belastingen minder zwaar drukken
zal een kleinere nominale loonstijging de
werknemers een netto reële verbetering
brengen, wat de bedrijven meer kans
geeft op een lonende produktie, hetgeen
uiteindelijk tot investeringen moet lei
den. Als de condities zo zijn dat het in
vesteren rendabel is, dan komen die in
vesteringen weer, net zoals weilanden
weer groen worden als de regen terug
komt'. Deze regen zal moeten worden
veroorzaakt door een plotseling verbete
ren van het investeringsklimaat. Hiertoe
behoren een verbetering van het rende
ment, maar ook het vermijden van dis
cussies rondom vermeend noodzakelijke
maatschappelijke 'hervormingen'. Door
deze discussies groeien de invloeden
van psychologische factoren exponenti
eel met alle storende gevolgen voor de
investeringsgeneigdheid van dien.
Het streven naar een betere rendements
positie van het bedrijfsleven zal in hoge
mate worden beïnvloed door de toe
komstige loonontwikkeling. Nu ook in
1977 een door de overheid gestimuleer
de, zo niet geïnduceerde daling van de
arbeidsinkomensquote niet aannemelijk
is, zal veel afhangen van de resultaten
van het loonoverleg. Het ware te hopen
dat de onderhandelingen die naar ver
wachting weer een vrijer karakter gaan
dragen, een trendbreuk in de loonkos
tenontwikkeling teweegbrengen. De
voorwaarden voor een welslagen lijken
gegeven. Immers de met het econo
misch herstel gepaard gaande verho
ging van de produktie zal wellicht in een
verbetering van de produktiviteit resul
teren. Indien dit positieve effect niet
door een (bovenmatige) loonsverhoging
j wordt gecompenseerd, zal de loonkos-
tendruk zwakker worden. Een dergelijke
ontwikkeling is niet alleen wenselijk
voor de winstverwachting en daarmee
voor de investeringsgeneigdheid van het
bedrijfsleven, maar is ook essentieel
voor het verbeteren van de concurren-
tiepositie van de nationale industrie op
het internationale vlak.
Volgens berekeningen van de Europese
Gemeenschap zijn in West-Europa de
loonkosten in Nederland het hoogst. Na
een in de periode 1972-1975 gemiddel
de stijging van 16% per jaar zijn de
loonkosten in Nederland doorgaans 4
hoger dan in België, 10% hoger dan in
West-Duitsland, 40 hoger dan in
Frankrijk en het dubbele van de loonkos
ten in Engeland. Deze ontwikkeling mis-
te uiteraard zijn uitwerkingen niet op het
j binnenlands prijsverloop en op de con
currentiepositie van ons bedrijfsleven.
Binnen de Europese Gemeenschap is de
concurrentiepositie van Nederland qua
prijzen van zijn produkten na Denemar
ken het zwakst. Zelfs ten opzichte van
de Duitse industrie, die in de afgelopen
vier jaar werd geconfronteerd met een
waardestijging van rond 30 van de