Foto boven:
John Maynard Keynes
(1883-1946). Zijn be
roemdste werken zijn A
treatise on money (1930)
en The general theory of
employment, interest and
money (1936). Vooral dit
laatste boek bracht he
vige discussies tussen te
genstanders- economis
ten van de klassieke
school - en overwegend
jongere economisten, die
in de ideeën van Keynes
dé oplossing zagen voor
de heersende crisispro
blemen.
Foto onder:
Milton Friedman (64), aan
wie vorige maand de No
belprijs voor economi
sche wetenschappen
werd toegekend. Zijn
werken - waaronder als
voornaamste zijn boek
'Een monetaire geschie
denis van de Verenigde
Staten 1867-1960' - wer
den door de Zweedse Ko
ninklijke Academie voor
Wetenschappen gekarak
teriseerd als 'onafhanke
lijk en briljant'.
Aardig is een uitspraak
van een bekende Ameri
kaanse mede-econoom:
'Hij (Friedman) is de
snoek, die de karpers
weliswaar niet vreet,
maar ze voor vervetting
behoedt'.
En Friedman over zich
zelf: 'De samenleving
heeft een paar gekken
nodig, die niet ieder com
promis bereid zijn te slui
ten'.
Keynes' nasleep
Het hedendaagse gezegde 'de wereld is
kleiner geworden' kan heel wel worden
aangegrepen ter verduidelijking van een
na de Tweede Wereldoorlog opgetreden
situatie. De snelle groei van de wereld
handel heeft mede de basis gelegd voor
de breuk in het functioneren van een
economie met min of meer volledige
werkgelegenheid en een beperkte infla
tie. Door het fungeren als motor voor de
economische groei en door te zorgen
voor het open karakter van de econo
mieën van de individuele landen, werd
de wereldhandel een krachtbron voor
impulsen. Dit apparaat bood de moge
lijkheid bestedingseffecten op het bui
tenland af te wentelen indien een te
groot beslag werd gelegd op het binnen
landse produktiepotentieel door buiten
sporige vergroting van de geldhoeveel-
heid. Vooral de Verenigde Staten heeft
zich hier sterk aan bezondigd toen de si
tuatie in Vietnam een oorlogseconomie
deed ontstaan. Het tekort op hun beta
lingsbalans als gevolg van de begro
tingstekorten werd afgewenteld op de
export van dollars. Dit beleid legde de
basis voor een situatie waartegen de
klassieken (monetaristen) sterk hadden
gewaarschuwd. Als sleutelvaluta voor
het internationale betalingsverkeer gaf
deze geldpolitiek vooralsnog geen pro
blemen, maar naarmate dit voortduurde,
leidde het ontstane wantrouwen tot een
vlucht uit de dollar. Uiteindelijk resul
teerde dit in de ineenstorting van het
Bretton Woodsysteem, waardoor in
1971 een einde kwam aan een periode
van vaste wisselkoersen. Het probleem
van de schrikbarende omvang aan inter
nationale liquiditeiten1) werd hierdoor
natuurlijk niet opgelost. In het huidige
tijdperk van gedirigeerde zwevende wis
selkoersen bevinden wij ons dan ook in
een permanente monetaire crisis zoals
V Zie artikel van prof. dr. M. Willms: 'De
economische betekenis van deviezenre
serves centrale banken', Rabobank nr.
6/7/1976.
4