investeren in
werkgelegenheid
Drs. H. H. J. Bol, economisch medewerker van de Stafgroep Studiedienst van
de Centrale Rabobank
Het jaar 1976 is bijna om. Op soci
aal-economisch gebied was het ze
ker een turbulent jaar. Het werd ge
kenmerkt door een opleving van de
conjunctuur, die echter niet zo sterk
was als velen verwacht hadden en
door een prijsstijging, die ondanks
de verscheidene loon- en prijsmaat
regelen, hoger uitkwam dan het
streefgetal. Naast de indiening van
controversiële wetsontwerpen over
de Ondernemingsraden en de Ver
mogens Aanwasdeling, werden
voorts twee belangrijke voorne
mens door de regering bekendge
maakt. In de bezuinigingsnota werd
de uitwerking van de inmiddels be
ruchte 1 %-norm gegeven en in de
Economische Structuurnota werden
de plannen geventileerd om de in
vesteringen van bedrijven te stimu
leren.
Bovendien bracht 1976 ons een Miljoe
nennota die zelfs voor insiders nog on
leesbaarder bleek dan in voorgaande ja
ren. Inherent aan de overvloedige
stroom van overheidspublikaties was de
'verrijking' van het economische woord
gebruik met termen als 'speerpuntenbe
leid', 'georiënteerde markteconomie' en
'inverdieneffecten'.
Opvallend is echter een uit alle rege
ringsstukken blijkende herwaardering
van het begrip ondernemingswinst. Na
de achter ons liggende periode, waarin
het bijna scheen alsof men nog slechts
in besloten kring het gestigmatiseerde
vijfletterige woord in de mond durfde
nemen, blijkt met name uit enige passa
ges in de jongste Miljoenennota, dat
zich een verheugende ommekeer in het
officiële denken heeft voorgedaan. Ver
heugend inderdaad, maar ook noodza
kelijk. Immers winstherstel in het be
drijfsleven is een van de noodzakelijke
en bovendien een van de belangrijkste
voorwaarden tot een herleving van de
investeringsneiging, die op zijn beurt
weer van onschatbaar belang is voor
vergroting van de werkgelegenheid.
Gedurende de laatste jaren zijn de inves
teringen ver achter gebleven. In 1976
daalde het volume van de investeringen
van bedrijven nog met 8 terwijl ze het
jaar daarvoor reeds met 4,5 gedaald
waren. Nog een jaar eerder namen ze
slechts met 0,5 toe. Waarom een op
leving van de investeringen zo hard no
dig is, is de vraag die we in dit artikel
zullen belichten, waarbij ook zal worden
ingegaan op enkele belangrijke punten
uit de Structuurnota en de Miljoenenno
ta.
Terugbrengen van werkloosheid?
In de Miljoenennota 1977 staat (p. 33):
'Het terugbrengen van de werkloosheid
heeft voor de regering de hoogste priori
teit. Voorshands is als doelstelling
van het beleid gekozen de ombuiging
van het structurele werkloosheidsaantal
tot circa 1 50 000 manjaren in 1980'.
Door velen is reeds naar voren gebracht,
dat het toch wel zeer droevig moet zijn
gesteld met onze nationale economie,
als van een zo hoge werkloosheid een
doelstelling wordt gemaakt. Daarbij
moet dan nog bedacht worden, dat hier
in de conjuncturele werkloosheid niet is
begrepen. We kunnen dit als volgt toe
lichten.
De werkloosheid in Nederland wordt
doorgaans ingedeeld in drie hoofdgroe
pen. De eerste groep omvat zelf weer
drie categorieën. Het zijn de seizoen
werkloosheid (tijdelijke werkloosheid
door seizoenmatige verkleining van de
bedrijvigheid), de frictiewerkloosheid
(korte termijnwerkloosheid, die samen-
hangt met het veranderen van baan) en
de werkloosheid van diegenen die door
een lichamelijke of geestelijke handicap
moeilijk plaatsbaar zijn. Deze eerste
groep bedraagt momenteel ongeveer
80 000 manjaren, ofwel ±2% van de
afhankelijke beroepsbevolking. Het is de
'harde kern' van de werkloosheid, die
men nauwelijks kan beïnvloeden. Het
streven naar volledige werkgelegenheid
is daarom in de praktijk het trachten zo
dicht mogelijk bij deze 2 te blijven.
De tweede hoofdgroep die wordt onder
scheiden is de conjuncturele werkloos
heid, die wordt veroorzaakt door een in
zakken van de bestedingen, met name
van de investeringen. Deze groep is on
geveer 70 000 manjaren groot.
De derde groep is die van de structureel
werklozen in enge zin. Deze is ontstaan
door een verschil in soorten arbeid (door
verschillen in opleiding en vakkennis) en
door een langdurig tekort aan arbeids
plaatsen. Deze hardnekkige soort werk
loosheid omvat thans ongeveer 80 000
manjaren. De eerste en derde groep sa
men noemt men de structurele werk
loosheid in ruime zin, die momenteel
derhalve 160 000 manjaren groot is.
Deze wil de regering in 1980 hebben te
ruggebracht tot 150 000.
Hieruit moge blijken, dat dit streven in
eerste instantie misschien heroïsch lijkt,
doch bij nadere beschouwing geen fei
telijke verbetering inhoudt. Iets derge
lijks hebben we reeds gezien bij de
1 %-norm, waarmee gesuggereerd werd
dat op de druk van de belastingen en so
ciale verzekeringspremies zou worden
bezuinigd, terwijl in feite slechts de
groei van de collectieve sector iets min
der snel gaat. Maar er is meer. Uit voor
spellingen van verschillende kanten en
ook uit de binnen de Centrale Bank ge
hanteerde conjunctuurindicator blijkt,
dat we in de jaren 1979-1980 zeer waar
schijnlijk een volgende conjuncturele in
zinking zullen beleven, met de daarbij
behorende conjuncturele werklozen.
Rekening houdend met deze overwegin
gen zouden we het regeringsstreven dus
kunnen vertalen in een poging om de
huidige werkloosheid te handhaven.
Deze conclusie komt in een nog schriller
licht te staan als we bedenken dat, vol
gens het Centraal Planbureau, het louter
uitvoeren van de 1 %-norm niet verder
zou reiken dan 210 000 structureel
werklozen in 1980.
Daarom heeft de'regering in de Nota in
zake de selectieve groei (de Structuur
nota) een aanvullend beleid ontvouwd,
dat twee kernpunten bevat. Enerzijds wil
men bestaande arbeidsplaatsen behou
den via het geven van loonkostensubsi
dies en anderzijds zal getracht worden
nieuwe arbeidsplaatsen te creëren door
de investeringen te stimuleren. Voor dit
laatste is de zogenaamde investerings
rekening bedacht, waarover in het vo
rige nummer van dit blad reeds een uit
wijding heeft gestaan. Het is een reke
ning, die door de overheid wordt aange
houden bij De Nederlandsche Bank en
waarop gelden afkomstig van de aard
gasexploitatie worden gestort, die in de
vorm van investeringssubsidies worden
doorgeleid naar bedrijven die willen in
vesteren en waarvan de investeringen
aan bepaalde criteria voldoen.
Investeringsgedrag veranderd
Deze innige aandacht voor de investe
ringen is te verklaren, als we weten dat
de structurele werkloosheid in enge zin
(de derde hoofdgroep) zeer sterk samen-