obligatieleningen in
rekeneenheden
In tegenstelling tot een belegging in aandelen wordt een belegging in obli
gaties in het algemeen als risicomijdend aangemerkt. Dit vloeit voort uit het
feit, dat vooraf overeengekomen wordt hoe hoog de rentevergoeding zal
zijn en op welke termijn aflossing van de hoofdsom zal plaatsvinden.
Toch kan een belegging in obligaties ook risicodragende elementen in zich
hebben. Dit blijkt vooral uit de fluctuaties in de koersen van obligaties van
reeds uitgegeven leningen, welke een gevolg zijn van schommelingen in de
algemene rentestand.
De houder van obligaties loopt derhalve
het risico, dat de vastgestelde coupon
rente achterblijft bij de marktrente, het
geen een inkomensderving betekent.
Verkoopt de houder zijn obligaties vóór
de aflossingsdatum in een marktsituatie,
waarbij de couponrente lager is dan de
marktrente, dan wordt een koersverlies
geleden. Ook loopt de belegger het risi
co, dat de debiteur zijn verplichtingen
met betrekking tot de aflossing van de
hoofdsom en rentebetaling niet nakomt.
Indien de belegger kiest voor obligaties
in een andere dan zijn nationale valuta
loopt hij tevens het risico van een waar
devermindering van de valuta, waarin
rente en aflossing geschiedt ten opzich
te van zijn nationale munteenheid. Dai
dit risico soms tot niet onaanzienlijke
verliezen voor de belegger kan leiden
blijkt uit het onderstaande overzicht,
waarin de wijziging in de hoogte van de
wisselkoers van een aantal valuta's ten
opzichte van de Nederlandse gulden
wordt weergegeven. Hierbij zijn de wis
selkoersen van medio 1976 vergeleken
met die van begin 1961
(Engelse pond)
- 54%
Fr. Frs.
(Franse franc)
- 25
It. Lire
(Italiaanse lire)
- 47
D. Kr.
(Deense kroon)
- 19
B. Frs.
(Belgische franc)
9
(Am. dollar)
- 28
Zw. Frs.
(Zwitserse franc)
27
D.M.
(Duitse mark)
18%
Valutarisico's kunnen worden opgevan
gen door het afsluiten van een termijn
affaire in de desbetreffende valuta. Een
dergelijke affaire kan doorgaans worden
afgesloten voor een termijn van zes
Drs. S. P. Spierendonk
maanden. In de praktijk zal een belegger
in obligaties niet gemakkelijk hiertoe
overgaan, gezien de naar verhouding
lange looptijd van een obligatielening en
de relatief hoge kosten verbonden aan
een termijnaffaire.
Om valutarisico's verbonden aan één
Europese valuta voor de belegger te ver
minderen zijn de volgende rekenmunten
voor obligatieleningen geïntroduceerd:
- In 1961: de Europese Rekeneenheid,
ook wel ERE of EUA genoemd;
- in 1970: de Europese Monetaire Een
heid, ook wel de EME genoemd en
- in 1973: de Samengestelde Europese
Eenheid, ook wel de EURCO genoemd.
Zowel de ERE als de EURCO zijn fictieve
valuta's. Zij fungeren niet als betaalmid
del noch als ruilmiddel. Zij zijn bedoeld
als een waardemeter, die dient tot het
bepalen van de waarde van aangegane
verplichtingen. Deze rekeneenheden
mogen echter niet in verband worden
gebracht met de gedachte van waarde
vastheid.
In een tweetal opeenvolgende artikelen
zullen achtereenvolgens de ERE, EME en
EURCO worden besproken. Nagegaan
zal worden hoe deze rekenmunten zijn
samengesteld en op welke wijze zij de
belegger bescherming bieden tegen va-
lutaire risico's. In dit artikel zal aandacht
worden besteed aan de ERE, welke in
1961 door de Kredietbank NV te Brussel
is geïntroduceerd. Gemeten naar het
aantal emissies is deze het meest suc
cesvol gebleken, krijgen een uitvoeriger
uiteenzetting dan van EME en EURCO
rechtvaardigt.
De Europese rekeneenheid
De ERE is tot op heden bij de uitgifte van
obligatieleningen volgens een tweetal
opeenvolgende formules aangewend.
Hoewel deze beide formules uitgaan van
een goudgewicht van de ERE van
0,88867088 gram fijn goud, zijnde het
goudgewicht van de Amerikaanse dollar
vóór eind 1971is er toch een belangrijk
verschil in de technische uitwerking. De
oorspronkelijke formule was gebaseerd
op 17 zogenaamde referentievaluta's, de
valuta's van de 17 landen die lid waren
van de inmiddels ontbonden Europese
Betalings Unie. Deze oorspronkelijke
formule is voor emissies gebruikt tot
1973. Sedertdien is voor emissies de ge
wijzigde formule in gebruik. Deze is ge
koppeld aan 9 referentievaluta's, de va
luta's van de landen, die lid zijn van de
Europese Economische Gemeenschap.
In december 1971 hebben Zwitserland
en de landen van de Groep van Tien, be
staande uit Nederland, West-Duitsland,
Frankrijk, Italië, België-Luxemburg, Zwe
den, Japan, Engeland, Verenigde Staten
van Amerika en Canada, in het zoge
naamde Smithsonian Agreement beslo
ten tot een herstructurering van hun
wisselkoersensysteem. Tot op dat mo
ment traden de Centrale Banken interve
niërend op zodra de koers van een valu
ta meer dan 0,75 afweek boven of on
der de officiële goudpariteit. Het Smith
sonian Agreement van december 1971
opende de mogelijkheid om informele
vaste wisselkoersen (spilkoers of infor
mele pariteit) vast te stellen als basis
voor eventuele valuta-interventies. Als
interventiepunt werd een afwijking over
eengekomen van 2,25 boven of onder
de spilkoers ten opzichte van de Ameri
kaanse dollar, die niet meer aan het
goud gekoppeld was.
Sedertdien heeft echter een aantal ern
stige valutacrisis plaatsgevonden, die
devaluaties c.q. revaluaties van een aan-