een nieuw rapport eerste rapport nog eens nader te natuurlijk over dezelfde materie gaat, Het nieuwe werkstuk van de Struc tuurcommissie is uit! Als men dit leest, zal, naar ik mag verwachten, het nieuwe rapport onder alle banken verspreid zijn. Het zal dan nog niet echt bezonken zijn, maar de mening van deze en gene tekent zich toch misschien al wat af. Dit neerschrijvende, besef ik, dat mij in ieder geval de tijd voor een bezonken oordeel ontbroken heeft. Maar als je een drukproef van zo'n rapport in handen krijgt, nog net de tijd hebt je een indruk te vormen, die op papier te zetten en in je blad af te laten drukken, dan laat je dat niet. Daar komt bij, dat ik er naar mijn gevoel ook niet onderuit kan. In het januarinummer heb ik 'zo maar een commentaar' gegeven op het besluit van de Centrale Kringvergadering aan de commissie te vragen haar overwegen, óók in het licht van de geleverde commentaren. Ik ben nu wel verplicht om ook 'zo maar' de eerste reactie te geven op het nieuwe rapport. Het gevaar van een onrijp oordeel neem ik op de koop toe en zal me er ook wel voor wachten verder te gaan dan een algemene indruk. In ons geval is zo'n algemene indruk echter niet onbelangrijk. Dat iedereen het op alle onderdelen eens zal zijn, mag niemand verwachten. Maar de instemming met het hele pakket, waarbij de onderdelen zonodig hier en daar wat bijgeslepen kunnen worden, is een zaak van je eigen gedachten herkennen in het geheel en dat als de beste oplossing accepteren. Ik meen, dat daar de oorzaak ligt, waarom het eerste rapport, ondanks veel waardering, toch nog eens opnieuw moest worden bezien. Er ontbrak op een paar belangrijke punten net iets aan, waardoor de aansluiting bij het gevoelen van velen in de organisatie niet precies gevonden werd. Ik heb daar in mijn januaristukje op gewezen. En ik geloof dat de heer Van Maldegem dat bedoelde, toen hij in ons februarinummer schreef, dat hij over de gang van zaken niet teleurgesteld was, maar er eerlijk gezegd toch wat pijn van over gehouden had. Bij alle overeenstemming bleek, dat we met de beste bedoelingen soms langs elkaar heen redeneerden. Hoe zal het tweede rapport in dit opzicht liggen? Dat is de kernvraag. Ik zal er niet omheen draaien, maar oprecht mijn mening geven. Het eerste wat mij opviel, is dat de nieuwe benadering op enkele belangrijke punten toch wel heel anders overkomt dan in het eerste rapport. Het is niet een 'geheel herziene tweede druk', maar er is een duidelijk andere aanpak te zien. Dat zit hem niet in uiterlijkheden. Het is, als we de bijgevoegde proeve even buiten beschouwing laten, dunner dan het vorige, gemakkelijker te lezen, met een beknopter, afwijkende inhoudsopgave. Als het alleen daarom ging, zou je kunnen denken, dat de Commissie er op uit was nu maar langs een kortere weg op haar conclusies af te stevenen. Die indruk heb ik echter nergens gekregen, al heeft de commissie er vanzelfsprekend wel gemak van gehad, dat zij door de behandeling van het vorige rapport bepaalde terreinen niet nog weer eens hoefde om te ploegen. Nee, naar mijn oordeel is hier iets veel belangrijkers aan de hand. Het is een herboren rapport geworden, dat maar dat zich naar karakter wezenlijk onderscheidt van zijn voorganger. We hebben een nieuw, voldragen werkstuk, een produkt, dat de commissie heel treffend na een 'zwangerschap' van negen maanden heeft voortgebracht. Om het nieuwe rapport te kunnen lezen, hebben we het oude niet meer nodig, óók omdat het nieuwe een nieuwe benadering en een nieuw geheel biedt. Alleen, we zullen ons er wel toe laten verleiden, dat oude toch af en toe eens naast het nieuwe te leggen. Dat blijft op sommige onderdelen een verrijking, omdat bepaalde passages vanzelfsprekend niet meer zijn herhaald. Als we maar niet vergeten, dat het ene met andere ogen gelezen wil en moet worden dan het andere! Zo voel ik het althans en toen ik dat in de gaten had, ging het vanzelf, zonder moeite. Misschien begon dat al bij het voorwoord. Niet dat daar nu zo veel belangrijks instaat, maar men voelt toch dat de commissie een bezonnen toon treft. Zij laat merken dat ze op sommige punten twijfels heeft gekregen over haar vorige aanbevelingen en die liever wil laten rusten, tot meer zorgvuldig alle consequenties zijn overwogen. Ook wordt eerlijk gezegd, dat aan de interne financiële verhoudingsregelen binnen onze organisatie zoveel ingewikkelde kwesties zitten, dat de voor de bestudering van die vraagstukken ingestelde subcommissie er nog lang niet mee klaar is. Zulke geluiden doen sympathiek aan. Je begrijpt en accepteert, dat het rapport nog niet alles bestrijkt. Diezelfde snaar wordt nog veel duidelijker gehoord in hoofdstuk 1dat de uitgangspunten voor coöperatieve samenwerking behandelt. En lees dan meteen na dit hoofdstuk eens de eerste acht bladzijden van de bijgevoegde proeve voor een beleidsplan. Beide stukken zijn kenmerkend voor de andere benadering, die nu gevolgd wordt. Tegen het oude rapport is aangevoerd - ook door mij - dat de wenselijkheid van een 'geïntegreerd organisatorisch beleid' te veel vanuit de top van de organisatie werd belicht. Ik weet, dat dat niet de bedoeling was, maar die indruk heeft het hier en daar wel gewekt. Vooral dat woord 'geïntegreerd' bleek niet geslaagd. Want je kunt wel samen een gemeenschappelijk beleid nastreven - daar heb ik nooit enig bezwaar tegen gehoord - maar zo gauw je dat een geïntegreerd beleid noemt, kan ook het spookbeeld opkomen van een van boven opgelegd plan, waaraan alle delen zonder er iets over te zeggen te hebben zich restloos moeten onderwerpen. Nogmaals, dat was de bedoeling niet en je kunt dat ook aan de hand van het oude rapport aantonen, maar toch de benadering en de terminologie gaf enige ruimte in de verkeerde richting te denken. Daarvan is nu geen sprake meer. De commissie begint bij de fundamenten van onze organisatie, de aangesloten banken, hun identiteit en de wijze waarop zij hun bedrijf willen uitoefenen. Voor de onderlinge samenwerking mag, zo staat het er letterlijk, geen ander criterium worden aangelegd, dan het goede functioneren van de coöperatieve banken in de eigen werkgebieden. De 'integratieleer' had dat ook wel op het oog, maar daar was.het toch meer een bewust nagestreefd gevolg dan een uitgangspunt van de redenering. Het is goed, dat zulke dingen - er zijn er meer- nu op hun juiste plaats terecht zijn gekomen. Daardoor kan ook zonder krampachtigheid over de autonomie gesproken worden. We zien, dat dat helemaal geen zere teen hoeft te zijn, omdat we nu begrijpen, dat onze autonomie geen absolute is en ook nooit geweest is. Tekenend is, dat in één zin van het eerste hoofdstuk drie maal het

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1976 | | pagina 14