de zetels in een college... nuttig zijn op deze wijze ervaring in de Sinds de tijd, dat alle coöperaties nog klein en zuiver plaatselijk wa ren, kennen we als 'coöperatief beginsel': bestuur en raden van toezicht worden gekozen uit en door leden. Een goed beginsel, kenmerkend voor het samenwerkingskarakter. Onze banken hebben er nooit moeite mee gehad en zullen dat beginsel ook niet hoeven te verlaten nu al meer blijkt, dat de geko zen functionarissen aan hoge eisen wat betreft bekwaamheid en betrouwbaar heid moeten voldoen. Ons nieuwe struc tuurrapport gaat op dit laatste terecht ernstig en diep in. In ander verband is dit al aan de orde geweest, toen de Nationale Coöperatie ve Raad een paar jaar geleden een rap port uitbracht over de structuur van de grote landbouwcoöperatie. Want een landelijke coöperatie, een topcoöperatie vereist zonder meer hoog gekwalificeer de bestuurders. Een van de vragen, die in dat rapport naar voren kwamen was of er ruimte moest zijn voor 'buiten staanders', dus niet-leden, in de coöpe ratieve colleges. Daardoor zouden van buiten de ledenkring, mensen met bij zondere bekwaamheid en deskundig heid kunnen worden aangetrokken. Aardig is, dat die vraag door een paar schrijvers, de heer Tybout voorop, onlangs weer behandeld is in 'Coöperatie', het blad van de NCR. Mogen boerinnen en buitenstaanders in coöperatieve colleges? Over de boerin nen was ieder het eens: ze kan een gro te inbreng hebben, dus het moet kun nen. Haar man, de boer, is lid van de coöperatie, maar de boerin is vaak even nauw betrokken bij het bedrijfsleven als de man zelf. Ze is geen buitenstaander en aan de lidmaatschapseisen moeten we voor haar niet vasthouden. Je merkt wel, dat het hier over de ty pisch agrarische coöperatie gaat. Over 'buitenstaanders' oordeelt men dan ook voorzichtiger en genuanceerder dan over boerinnen. Erkend wordt, dat er iets voor te zeggen is, dat niet-leden - dat wil zeggen personen die zelf geen boer zijn en dus niet zelf melk, suikerbieten e.d. toeleveren of voor hun bedrijf pro- du kten als veevoeders e.d. afnemen - een grote inbreng aan de colleges kun nen geven. Zulke buitenstaanders zou den - dat was al de gedachte van de NCR - een plaats in de raad van toezicht kunnen krijgen, mits echter de echte le den-vertegenwoordigers de meerder heid houden. Dat laatste mits wordt voor wat het bestuur betreft nog veel meer onderstreept. Hier zullen de bui tenstaanders gewoonlijk niet verder ko men dan een adviseurspositie. Voor onze organisatie ligt deze kwestie toch wel even anders dan voor de agra rische coöperaties. Ons ledenbestand is niet gebonden aan een bepaald agra risch beroep, maar is door zijn massali teit een soort spiegelbeeld van de hele Nederlandse bevolking. Het 'buiten staander' probleem zal zich niet gauw voordoen. Zou het ai gewenst zijn een buitenstaander om zijn bijzondere kwali teiten voor een bestuurs- of andere functie in aanmerking te doen komen, dan kan hij zonder bezwaar al bij zijn kandidaatstelling lid worden. Wel doet zich een aanverwant probleem voor bij de Centrale Bank. De leden zijn hier de aan gesloten banken, en deze kiezen de le den van Raad van Beheer, Hoofddirectie en Raad van Toezicht. Omdat het ge wenst is in de Raad van Toezicht de bre de organisatie tot uiting te laten komen geldt de bepaling, dat de leden van die raad lid moeten zijn van een plaatselijke bank. Ons nieuwe structuurrapport wil hier niet aan tornen maar pleit er wel voor om in de toekomst voor de samen stelling van de Raad van Toezicht van de Centrale Bank ook wat andere accenten te leggen. Tot nu toe overheerste vooral de gedachte, dat in geografisch opzicht en gezien de type-verschillen die er on der onze banken bestaan, de Raad van Toezicht een evenwichtige afspiegeling van alle banken moet zijn. Die gedachte moeten we behouden, maar volgens de structuurcommissie kan de regionale spreiding voldoende tot uitdrukking worden gebracht door het bezetten van een twaalftal zetels. Voor het vervullen van de overblijvende acht zetels van de thans in totaal twintig plaatsen zou ech ter een ander uitgangspunt gekozen moeten worden dan het geografische. Dat andere uitgangspunt - vast te leg gen in een interne, dus niet statutaire, kandidaatstellingsprocedure - is in we zen de erkenning, dat onze grote organi satie met heet het maatschappelijke le ven is verweven. Het betekent, dat we bereid moeten zijn vertegenwoordigers van groeperingen, waarmee onze coöpe ratie toch veelvuldig in aanraking komt, in de Raad van Toezicht van de Centrale Bank op te nemen. Dus los van de vraag of daardoor het 'geografische even wicht' wel precies behouden wordt. De structuurcommissie geeft aan in welke richting haar gedachten gaan. Zij denkt bijvoorbeeld aan personen, die gezag hebbend zijn in het bedrijfsleven - zowel agrarisch als niet-agrarisch ook aan deskundigen uit consumenten- en werk nemerskring. Op dezelfde wijze kan het Raad van Toezicht in te brengen ten aanzien van het sociaal-economische bestel, de wetenschappelijke sector of het internationale economische of mo netaire terrein. Terecht stelt de commissie - anders dan in haar eerste rapport - nu niet meer voor om voor dat één derde deel het vereiste van lidmaatschap van een aan gesloten bank maar te laten vallen. Zo 'n vereiste is in ons geval immers geen blok aan het been. We kunnen dus zon der statutenwijziging desgewenst een wat andere koers volgen bij de samen stelling van de Raad van Toezicht. KEn de boerinnen dan, die in 'Coöperatie' zulke voorvechters vonden? Nou word ik even voor zichtig. Ik kan gemakkelijk en met alle recht beweren, dat voor de vrouw - die in onze organisatie soms, maar meestal geen boerin zal zijn - in principe de weg tot al onze zetels openstaat. Maar de werkelijkheid gebiedt me heel beschei den te zijn. Wij zijn, net als het hele be drijfsleven, nog altijd een mannenclub. Kijk maar naar onze bijeenkomsten. We vergaderen in sigarenrook en beginnen onze brieven automatisch met 'Mijne Heren'! Langzaam komt daar verandering in. De vrouw lijkt veld te winnen maar haar achterstand op de mannen is in dit op zicht nog enorm groot. De man is nu eenmaal gewoonlijk het bedrijfshoofd (om van gezinshoofd maar niet te spre ken). Het mag daarom hier wel gezegd worden: de vrouw komt ook even apart in het structuurrapport naar voren. Want als het over die acht zetels in de Raad van Toezicht van de Centrale Bank gaat, kan - zo staat er in het rapport - ook ge dacht worden aan de betekenis van de rol van de vrouw in het maatschappelijk verkeer. De kans zit er dus in, dat straks de eerste vrouw haar intrede doet in het toezichthoudend orgaan van de Centrale Bank. Ik moet bekennen: zelfs van man nen-standpunt zal dat als een verrijking worden ervaren. JRH

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1976 | | pagina 13