bleef de arbeidende klasse nog groten deels aangewezen op de gemeentelijke banken van lening. In het begin van de twintigste eeuw kwam er echter gelei delijk een verbetering in de kredietwaar digheid van de onderhavige bevolkings groep. Enerzijds was de stijging van de lonen hiervan de oorzaak, anderzijds was het ontstaan van een sociale wetgeving hiervoor verantwoordelijk. In deze nieu we situatie ontstond er een werkterrein voorde particuliere geldschietbanken op commerciële basis. Eveneens kwam nu het afbetalings- en huurkoopkrediet in zwang. In de twintiger jaren werden op initia tief van de gemeentelijke banken van Ie- ning de eerste voorbereidingen getrof- fen tot het oprichten van gemeentelijke volkskredietbanken. De mogelijkheid werd nu geopend voor een aanzienlijk deel van de Nederlandse bevolking om van overheidswege een persoonlijke le ning op te nemen, dat wil zeggen een krediet zonder onderpand (in tegenstel ling tot het pandkrediet) tegen een zo laag mogelijk rentepercentage. Van groot belang voor de ontwikkeling van het consumptief krediet in ons land is de invoering van de Geldschieterswet in 1933 geweest. Deze wet heeft in be langrijke mate bijgedragen tot een ver dere bestrijding van de al eerder ge noemde woekerpraktijken. Aan deze wet was het te danken dat de kwaliteit van de particuliere geldschietbanken werd verbeterd. Het was pas in 1958 dat de handelsban ken het terrein van het consumptief kre diet betraden. Met de toename van de welvaart kwam namelijk de oorspronke lijke 'kleine man' in de belangstelling van de handelsbanken te staan. Tevens lag aan deze ontwikkeling een verschui ving in motivatie ten grondslag, betref fende het doel van het consumptief kre diet. Was het nog voor de Tweede We reldoorlog in de meeste gevallen een noodkrediet, nu kreeg het meer het ka rakter van een normaal koopkrediet ter financiering van luxe goederen. In 1967 betraden de spaarbanken even eens dit terrein, gevolgd in 1968 door de coöperatieve banken. Op dit moment wordt in Nederland het consumptief krediet door verschillende soorten instellingen verstrekt. De hierbij te onderscheiden groepen zijn: - financieringsmaatschappij; - handelsbanken en coöperatieve banken; - gemeentelijke voorschotbanken; - spaarbanken; - postorderbedrijven en kredietgeven- de detailhandel. De groei in het consumptief krediet, die vooral vanaf 1960 aanzienlijk is geweest, heeft zich in 1975 met name bij de finan cieringsinstellingen min of meer gesta biliseerd onder invloed van de conjunc turele inzinking. Voor het huidige jaar wordt een groei verwacht van rond de 20 dat wil zeggen gecorrigeerd voor inflatie plusminus 11 Het is daarbij opmerkelijk dat vooral de vraag naar consumptief krediet groeiend is bij de hogere inkomensklassen. Hierbij spelen inflatie en belastingdruk een belangrijke rol. De financieringsmaatschappijen zijn hierbij veruit de belangrijkste marktpar tij; zij verstrekken gezamenlijk ongeveer twee derde van het totale termijnkrediet (consumptief krediet inclusief naar schatting f 1 miljard aan produktief kre diet). Het totaal bestand aan termijnkre diet was ultimo 1974 f5 215 miljoen. Hiervan hadden de financieringsmaat schappijen in totaal f3 639 miljoen ver strekt. De opbouw daarvan was als volgt: Huurkoop consumptief f1 178 miljoen Produktief termijnkrediet (huurkoop, leasing) f 970 miljoen Persoonlijke leningen f 1 091 miljoen Termijnkrediet in rekening courant f 400 miljoen Totaal f3 639 miljoen De handelsbanken en de coöperatieve banken verstrekken in totaal ongeveer 20 van het termijnkrediet, terwijl de overige genoemde instellingen te zamen 10 van de markt bestrijken. Aangezien de belangrijkste financieringsmaat schappijen dochterondernemingen zijn van de bankinstellingen, kan gesteld worden dat de banken de markt voor consumptief krediet grotendeels be heersen.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1976 | | pagina 31