het consumptief
krediet in nederland
gisteren, vandaag
en morgen
economische begrippen toegelicht:
wereldhandel en betalingsbalans
om concurrerend op de wereldmarkten
op te treden.
De directe investeringen van de wester
se bedrijven, van belang vanwege het
arbeidsintensieve karakter, zijn slechts
op een beperkt aantal landen gericht.
Hoewel de laatste tijd weer een vrij ster
ke opwaartse tendens valt waar te ne
men in de grondstoffenprijzen en mis
schien in de nabije toekomst weer ge
sproken kan worden van een hausse, zal
dit voor de schuldpositie nauwelijks een
verlichting betekenen. Ook voor de ko
mende jaren zal het beroep op financie
ringsmogelijkheden van buitenaf, waar
onder additionele internationale liquidi
teiten in de vorm van SDR's en het aan
trekken van middelen op de eurogeld-
en kapitaalmarkten een grote rol spelen.
De verslechtering van de externe positie
zal dan ook in de komende jaren voort
gang vinden. In 1973 was het saldo op
de lopende rekening van de betalingsba
lans van de niet-olieproducerende ont
wikkelingslanden nog 2 miljard defici
tair. Na de tekorten in 1974 en 1975 van
15 en 25 miljard wordt in 1976 een
tekort verwacht van 21 miljard. Als al
van een verlichting gesproken kan wor
den dan zal deze zeker een tijdelijk ka
rakter dragen, want 1977 en 1978 zullen
naar alle waarschijnlijkheid tekorten la
ten zien welke liggen tussen de 25 en
30 miljard.
Drs. J. H. Reusch, medewerker Stafgroep Studiedienst
Evenwicht zoek
De geschetste ontwikkelingen duiden
op een als fundamenteel onevenwichtig
te kenschetsen situatie in de wereld.
Voor de OESO-landen bestaat de moge
lijkheid dat de externe positie in de toe
komst minder problemen kan gaan ople
veren, Engeland en Italië daargelaten.
De niet-olieproducerende ontwikke
lingslanden en in mindere mate de
Sovjet-Unie en overige Oostbloklanden
zullen daarentegen in veel sterkere mate
dan voorheen zijn aangewezen op finan
ciële en economische steun van de wes-
terse landen. Het labiele prijsverloop van
de grondstoffen is in staat de economi
eën mee te sleuren in een nieuwe reces
sie zoals de inzet van de oliecrisis van
1973 aantoonde. Daarbij maken vraag
stukken die betrekking hebben op de
handelsontwikkeling en de financie-
ringsproblematiek een toenemende in
ternationale aanpak gewenst.
Minister Kissinger heeft gesteld dat de
westerse landen voor wat betreft de
ontwikkelingslanden meer op één lijn
moeten gaan zitten bij het uitvoeren van
hulpprogramma's en op internationale
conferenties. Daarbij dient men te ko
men tot een gemeenschappelijke ont
wikkelingsstrategie voor de lange ter
mijn.
Het begrip consumptief krediet kan wor
den gedefinieerd als een krediet met een
korte, respectievelijk middellange loop
tijd, verstrekt aan personen om de aan
schaf van goederen en/of diensten voor
privé-gebruik te financieren. De basis
van de consumptieve kredietverlening
wordt gevormd door een regelmatig ver
lopend toekomstig inkomen, waaruit af
lossing en rentebetaling kan plaatsvin
den.
Het consumptief krediet kent een voor
geschiedenis die reeds eeuwenoud is.
Onder meer uit geschriften uit de Mid
deleeuwen blijkt reeds haar bestaan. De
teneur in deze geschriften is weliswaar
negatief daar erin geageerd wordt tegen
woekeraars.Dezelieden,die hun slacht
offers vonden onder de minder draag-
krachtigen, berekenden tarieven, die
zich vaak rond de 30 a 40 per jaar be
wogen. Deze situatie leidde er in 1614
toe, dat de vroedschap van Amsterdam
besloot tot de oprichting van een stede
lijke bank van lening, waarop de ge
meentelijke overheid toezicht hield. Dit
besluit werd spoedig door andere ge
meentelijke overheden gevolgd. Er kan
van worden uitgegaan, dat het pandkre-
diet gehanteerd door de stedelijke
banken van lening - in feite de oudste
vorm is van verantwoord consumptief
krediet. Dat desondanks de woeker nog
niet geheel werd uitgebannen, was te
wijten aan het bestaan van de particu
liere pandhuizen. In 1910, toen de Pand-
huiswet tot stand kwam, kon aan de
woekerpraktijken paal en perk gesteld
worden.
Een tweede vorm van consumptief kre
diet, naast het pandkrediet, ontstond
rond 1850, namelijk de geldlening met
periodieke aflossing. Verscheidene in
stellingen op sociale grondslag namen
het initiatief om de arbeidende klasse in
de gelegenheid te stellen tot het lenen
van geldsommen, af te lossen uit het
wekelijkse inkomen. Aangezien echter
nog een solide borgstelling werd geëist,
waaraan vaak niet voldaan kon worden,