wereldhandel en betalingsbalans problemen Drs. J. van der Zwaai, Stafgroep Internationaal Beleid De loop van de wereldhandel en de ontwikkeling van de betalingsbalansen zijn, zoals de recessie duidelijk heeft aangetoond, de afgelopen jaren sterk afhankelijk gebleken van de schommelingen in de economische activiteit van de OESO-landen. De ontstane deflatoire situatie veroorzaakt door de in tense werking van de inflatiespiraal met als belangrijkste factor de vervier voudiging van de prijs van ruwe olie accentueerde de economische terug gang die reeds medio 1973 zichtbaar en in 1974/75 versterkt werd door on derbesteding en kosteninflatie. De inzinking bereikte haar dieptepunt in de eerste helft van 1975. Voor het eerst teruggelopen De wereldhandel, de grote animator van de economische groei uit de na oorlogse periode en op zijn beurt tevens afhankelijk van de conjuncturele ontwik keling in met name de OESO-landen, lag in 1975 voor het eerst na de Tweede Wereldoorlog onder het niveau van het voorafgaande jaar. Nadat in 1973 nog sprake was van een groei van 12 liep dit percentage in 1974 terug tot 5 waarna in het afgelopen jaar een feitelij ke teruggang werd gerealiseerd van 6 Het spiegelbeeld van de ontwikke ling in de conjunctuur en de wereldhan del werd vooral gevormd door de lopen de rekening van de betalingsbalans van de OESO-landen en de OPEC-leden') en door de inflatie, hoewel afzwakking van het inflatietempo veel geringer was dan gewenst zou zijn. Voor de groep landen van de Derde Wereld, hoofdzakelijk de niet-olieproducerende landen, had de si tuatie van de afgelopen jaren, vanwege het ontbreken van afwentelingsmoge lijkheden, een verwoestende werking. Structureel ontstond geen verbetering van hun economieën en de buitenlandse schuldpositie bereikte een recordhoog te. De schommelingen in het verloop van de wereldhandel vinden hun weerslag in betalingsbalansposities. Het surplus van de OPEC-leden, tot stand gekomen door het verdubbelen V OESO: Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling OPEC: OU producing and exporting countries van hun aandeel in de wereldexport van 8,4 naar 17,4 louter als gevolg van de prijsontwikkeling van ruwe olie, maakte het mogelijk hun importen sterk te laten stijgen. Het teruglopen van het over schot van 65 miljard naar 35 miljard wordt ten dele hierdoor verklaard. Deze omstandigheid, gekoppeld aan de toe genomen importbehoefte van de Sovjet- Unie en de overige Oostbloklanden, waardoor het afgelopen jaar hun deficiet 10 miljard bedroeg, had tot gevolg dat het teruglopen van de wereldhandel vanwege de scherpe recessie in de in dustrielanden deels gecompenseerd werd. De niet-olieproducerende ontwik kelingslanden vormden geen compense rende factor, integendeel. Om de terug lopende exportopbrengsten op te van gen werden importrestrictieve maatre gelen genomen. Niettegenstaande deze maatregelen liep het betalingsbalanste kort met 10 miljard op en bedroeg in 1975 25 miljard. Structureel geen verbeteringen Voor de OESO-landen in hun totaliteit betekent het steile opwaartse verloop van de medio 1975 gestarte conjunctu rele opleving een nieuwe uitdaging op het terrein van de inflatiebestrijding. Een versnelling van het inflatietempo kan er toe leiden dat het conjuncturele herstel sneller dan gebruikelijk weer een econo mische inzinking tot gevolg zal hebben. De recessie zou in een dieper dal kun nen uitmonden, daar de uitgangspositie slechter is dan in 1973 en de afgelopen jaren gezonde structurele verschuivin gen in de economieën niet of nauwelijks plaatsvonden. Het Centraal Planbureau publiceerde in 1974 een studie over de invloed van de verhoging van de prijs van ruwe olie op de economieën van de industrielanden. Onder een groot aantal veronderstellingen waardoor slechts een beperkte - waarschijnlijk te positieve - weergave van de werkelijkheid over bleef, wordt een tijdsspanne van onge veer acht jaar aangegeven eer de gevol gen van de gestegen olieprijzen voor de industrielanden zijn uitgewerkt. Dit zou betekenen dat tot na 1980 de aanpas singsprocessen onvoldoende blijven om de economische structuren zodanig te wijzigen dat van een meer evenwichtige verhouding tussen de voor de externe positie van een land belang zijnde eco nomische grootheden gesproken kan worden. Voortgang van het conjuncturele herstel - de opleving is van dezelfde kracht als die van na de recessie van 1967/68 - be tekent een aanzienlijke verslechtering van de externe positie van de industrie landen. Op dit moment valt reeds te constateren dat de verwachte verschui vingen op de lopende rekening van de betalingsbalansen ook gerealiseerd zul len worden. Zo vertoont de handelsba lans van de Verenigde Staten een duide lijke ommezwaai na het overschot van $11,9 miljard in 1975. Bij een snelle stij ging van de industriële produktie is in de eerste maanden van 1976 een deficiet ontstaan van 1,5 miljard. De wereldhandel zal naar verwachting in 1976 een groei van 10 laten zien, met als belangrijkste factor de toename van de onderlinge handel van de OESO- landen. Dr. Otmar Emminger, vice- president van de Deutsche Bundesbank, ziet een dergelijk groeipercentage van de wereldhandel zeker niet als een maximum en heeft weinig twijfels over de vraag of het groeipercentage van 10 kans maakt overschreden te worden. Mogelijk dat genoemde 10 niet over schreden wordt, nu in Porto Rico door de zeven grootste industrielanden beslo ten is de economische groei aan een maximum te binden. Een dergelijke poli tiek vraagt om versterkte afbouw van begrotingstekorten en de daaraan ge koppelde financieringstekorten van de overheden, met als doel het aandeel van de particuliere sector in de economie niet verder terug te dringen en het infla tiegevaar als gevolg van de deels mone taire financiering van de begrotingste korten weg te nemen. Comecon en Opec De Sovjet-Unie en de overige Oostblok landen zagen het afgelopen jaar hun handelstekort met het westen sterk stij gen, hetgeen voor een deel te wijten was aan het teruglopen van de export van de COMECON-landen naar de door

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1976 | | pagina 28