digheid verlangen zij, zo lijkt het, met name een hoge mate van identificatie. Kenmerkend voor deze houding is b.v. hetgeen de heer W. M. Perquin in een artikel opmerkte in de kroniek van het ambacht/klein- en middenbedrijf: 'De NMB is ook niet van plan haar afkomst te verloochenen, integendeel er is haar alles aan gelegen de verbondenheid met het midden- en kleinbedrijf steeds een nieuwe inhoud te geven door zijn belan gen zo goed mogelijk te behartigen en op deze wijze een constructieve bijdrage te leveren aan de opbouw van een sterk en gezond midden- en kleinbedrijf'. Voorzover hier van de kredietgevende bank solidariteit in voor- èn tegenspoed wordt verlangd, is dit een legitieme eis (uiteraard met inachtneming van de grenzen die voor een bank, als onderne ming, evenzeer gelden als voor andere ondernemingen). Opgezet niet voor de banken, maar voor het kredietbehoevende be drijfsleven Op dit punt wordt hieronder nog nader ingegaan, want soms lijkt het wel alsof achter het vereiste van solidariteit de veronderstelling schuilgaat dat slechts één enkele kredietgever hiertoe in staat zou zijn. En dat nu wordt weersproken door onze eigen BMF-regeling en door het feit dat juist in het economisch zeer slechte jaar 1975 het totaal van de door onze organisatie verstrekte leningen en kredieten aan het midden- en kleinbe drijf steeg tot 11 van alle uitzettingen ofwel tot een bedrag van f3,9 miljard. Bij dit alles is wel duidelijk dat de kre dietverlening onder staatsgarantie geen vrijblijvende zaak is. Het tweede garan tiecircuit is niet bedoeld om de banken een min of meer vrijblijvende expansie mogelijkheid te bieden. Het circuit wordt opgezet in het belang van het midden- en kleinbedrijf en de banken zullen ook hier volgens het prin cipe van noblesse oblige moeten hande len, evenals zij dit doen jegens de indus trie en de land- en tuinbouw. Voor de individuele ondernemer zal de nieuwe kredietbeschikking midden- en kleinbedrijf een verbetering betekenen op vele punten. De huidige garantiekredietbeschikking kent 8 kredietvormen, waaronder 2 vor men die erop gericht zijn het risicodra gend vermogen te versterken tot het peil, waarbij kredietverlening op norma le voorwaarden mogelijk wordt. De nieuwe beschikking zal de krediet vormen aanzienlijk doorzichtiger maken. In het vervolg zullen er vier mogelijkhe den zijn t.w. het bedrijfskrediet, het ver- mogensversterkingskrediet, het krediet voor economische samenwerking en de bijzondere hypothecaire geldlening. Met name de mogelijkheden tot verkrijging van een vermogensversterkingskrediet worden aanzienlijk verruimd. Daar komt bij dat aan deze faciliteit de mogelijk heid van een rentesubsidie voor ten hoogste drie jaar tot een maximum van 50% is verbonden. Ook de behande lingsprocedure is aanzienlijk vereenvou digd. In het algemeen zal de onderne mer de kredietaanvraag rechtstreeks bij zijn eigen bank kunnen indienen. De ver plichting van de eigen bank om bij een deskundige instantie advies in te winnen is beperkt. Zo wordt dan de mogelijk heid geopend dat de ondernemer al zijn bankzaken met zijn eigen bank kan af wikkelen. Wanneer hij in aanmerking wenst te komen voor een garantiekre diet behoeft hij dus niet meer met twee banken te werken, nl. zijn eigen bank en de Nederlandsche Middenstandsbank. Uniforme, snelle procedure noodza kelijk Blijkens de nota selectieve groei wordt in het kader van gegarandeerde krediet verlening onder midden- en kleinbedrijf verstaan niet-industriële ondernemin gen met maximaal 100 werknemers of industriële bedrijven met maximaal 100 man in dienst ofwel een omzet van f7,5 min. per jaar. Momenteel" wordt in de Begeleidings commissie hard gewerkt aan de uitwer king van een voor alle banken uniforme procedure. Uitgangspunt hierbij is dat de kredietgevende bank een beslissing neemt over de financieringsaanvraag conform de hiervoor binnen iedere bankorganisatie geldende regels. De aanvraag voor een garantie van de Staat zal daarna kunnen worden inge diend bij een z.g. Centrale Beoordelings commissie, die in vele gevallen zelfstan dig zal kunnen beslissen en voor de ove rige aanvragen als een adviesorgaan voor de Minister van Economische Za ken zal fungeren. Overigens zullen alle deelnemende ban ken op uniforme wijze over het tweede garantiecircuit worden geïnformeerd door middel van een door de Begelei dingscommissie op te stellen brochure. Deze informatie kan tegen eind septem ber a.s. tegemoet worden gezien. Hier zij nog aandacht gevraagd voor een twee tal zaken. De kredietverlenende bank zal er zich te allen tijde van bewust dienen te zijn dat de gegarandeerde kredietverlening be doeld is voor in principe levensvatbare bedrijven. Zoals reeds is opgemerkt is de garantieverlening door de Staat een in strument van economische structuurpo litiek, gericht op het in stand houden van een gezond midden-' en kleinbedrijf. Dit betekent dat er te allen tijde een reële verwachting moet zijn dat de financie ring door de ondernemer kan worden af gelost en hij de rente zal kunnen beta len. De garantie van de Staat kan nim mer in de plaats treden voor deze ver wachting. Zij wordt 'slechts' gegeven om een bedrijfseconomisch risico dat, gelet op de aard en structuur van het midden- en kleinbedrijf verantwoord is te achten, voor de kredietgevende bank aanvaardbaar te maken. Ten aanzien van het succes van het tweede garantiecircuit heeft de heer Ha- zekamp zich zeer voorzichtig uitgedrukt. In de vergadering van de Vaste Commis sie uit de Tweede Kamer heette het 'dat het tweede circuit de mogelijkheid in zich draagt, te slagen'. Wij zouden willen stellen dat het twee de garantiecircuit zal slagen als banken én overheid bereid zijn de ondernemer die een gegarandeerd krediet wenst, snel en adequaat te woord te staan. Daarbij zal de overheid bereid moeten zijn het niveau van het Nederlandse bankwezen naar waarde te schatten en de zuiver financieringstechnische beoor deling ook in die gevallen waarin de Mi nister van Economische Zaken het laat ste woord heeft, zoveel mogelijk over te laten aan de kredietgevende bank en de centrale Beoordelingscommissie. An ders is het gevaar van doublures met alle tijdverlies van dien niet denkbeeldig. Uiteindelijk zou dit dan gaan ten koste van het midden- en kleinbedrijf. Keuze bankier aan ondernemer zelf Tot slot een enkel woord over het al meermalen genoemde monopolie van de Nederlandsche Middenstandsbank. Uiteraard juichen wij de beslissing van de Staatssecretaris van harte toe. De ondernemer van het midden- en klein bedrijf is best in staat zijn eigen bankier te kiezen. Met de nieuwe kredietbe schikking heeft ook de overheid dit vol ledig geaccepteerd. Het is jammer dat de centrale ondernemersorganisaties in het midden- en kleinbedrijf hier blijkens hun reactie op de brief van de Staatsse cretaris nog niet aan toe zijn. Bovendien zijn de door hen gehanteerde argumen ten niet altijd van even hoog niveau. De bewering dat de banken de kredietne mer uit het midden- en kleinbedrijf niet zouden kunnen begeleiden en dat het tweede garantiecircuit zal leiden tot on nodige deconfitures moeten wij als be- nedenmaats van de hand wijzen. Er is geen enkele reden om aan de deskun digheid van het Nederlandse bankwezen te twijfelen. De Rabobankorganisatie zal van haar kant de ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf blijven behandelen als vol waardige kredietnemers die hun vak verstaan. Dat er onder hen ondernemers zijn die begeleiding van hun bankier no dig hebben doet hier in principe niets aan af. De begeleiding van de kredietre latie behoort tot ons vak. Wij doen dit al jaren, ook bij ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1976 | | pagina 25