het tweede garantiecircuit de financiering aan midden- en kleinbedrijf onder staatsgarantie 'een voornemen' werd genoemd, in wer kelijkheid een reeds genomen besluit betrof. Daarmede was de aankondiging tot het in het leven roepen van een tweede garantiecircuit, naast het bij de Nederlandsche Middenstandsbank reeds jarenlang bestaande garantiecir cuit, een feit. Een oud dossier kon dicht. In een Begeleidingscommissie van Ne derlandse Bankiersvereniging en Centra le Rabobank hebben de banken zich ge zet aan de taak om in overleg met de Overheid het tweede garantiecircuit zo snel mogelijk operationeel te maken. De reeds meermalen genoemde brief van de staatssecretaris bevatte nog meer beleidsvoornemens van de Rege ring, te weten de vereenvoudiging van de kredietvormen en de vereenvoudi ging van de behandelingsprocedure. Het is zonneklaar, dat deze zaken voor het midden- en kleinbedrijf net zo belangrijk zijn als de vraag, welke banken zijn inge schakeld bij de kredietverlening. En on danks alle verschillen van mening, welke zouden kunnen bestaan over de wense lijkheid van een tweede garantiecircuit, moet het duidelijk zijn, dat ook het be lang van het niet-agrarisch midden- en kleinbedrijf de Rabobankorganisatie zeer ter harte gaat. Daarom lijkt het goed om met voorbijgaan van de zuivere financierings-technische vragen weer eens stil te staan bij het instituut van de gegarandeerde kredietverlening aan het midden- en kleinbedrijf. Mr. M. F. L. Zegers, hoofd Directoraat Bedrijven van de Centrale Bank IMiet alleen het geld, maar ook de taal is onderhevig aan inflatie. Krachtter men slijten uit wanneer ze veel worden gebruikt. Bijvoegsels verliezen na enige tijd hun 'pregnante' betekenis. Het is daarom niet eenvoudig de brief, welke de Staatssecretaris van Economische Zaken op 24 juli 1975 zond naar de Tweede Kamer adequaat te kenschetsen. Vooralsnog lijkt de aanduiding 'historisch moment' wel op zijn plaats. Een bijkomstig voordeel van deze uitdrukking is dat zij in haar werkelijke bete kenis neutraal is, zodat vóór- en tegenstanders er wellicht vrede mee kun nen hebben. Einde van een lange weg In zijn brief deelde de heer Hazekamp mede, dat de Regering overwoog 'ook andere banken (lees: andere dan de Ne- derlandsche Middenstandsbank) bij de gegarandeerde kredietverlening ten be hoeve van het midden- en kleinbedrijf, in te schakelen en daartoe een twee de behandelingscircuit in te stellen naast het bestaande NMB-circuit'. Hier mee kwam een einde aan een periode van meer dan vijfentwintig jaar, waarin door handelsbanken en landbouwkre dietinstellingen was aangedrongen op een doorbreking van wat het monopolie van de Nederlandsche Middenstands- bank werd genoemd. Ook bij de behan deling van de middenstandsnota in 1954 werd hierover uitvoerig gediscussieerd. Nadat in 1960 de handelsbanken de dis cussie weer opgevat hadden, zijn het in de tweede helft van de jaren zestig voor al de centrale landbouwkredietinstellin gen geweest, die er voor hebben gepleit alle banken in te schakelen bij de garan tiekredietverlening. In 1972 bracht de Commissie Financieringsaangelegenhe den midden- en kleinbedrijf over dit on derwerp een advies uit. Om een aantal redenen was de commissie niet vóór een uitbreiding van het bij de garantie kredietverlening betrokken aantal ban ken. Een duidelijk negatief advies werd echter niet geformuleerd. Het is genoegzaam bekend dat de Rabo- bankorganisatie, min of meer moege streden, in 1974 de BMF-regeling in het leven heeft geroepen. Deze (B)ijzondere (M)iddenstands (F)inanciering is onder meer een financieringsvorm, welke de zelfde mogelijkheden biedt als de garan tiekredietverlening, echter zonder dat er sprake is van een overheidsgarantie. En nu dan de brief van 24 juli 1975. Bij de behandeling in de Vaste Commissie voor het Midden- en Kleinbedrijf op 21 januari 1976 bleek, dat wat in de brief Publieke zaak Zoals bekend wordt met gegarandeerde kredietverlening bedoeld de financiering onder garantie van de Staat door een bankinstelling. Deze garantieverlening is voor wat de Staat betreft een instru ment van economisch structuurbeleid. (De zojuist verschenen nota selectieve groei besteedt er dan ook enige aan dacht aan.) Met het economisch struc tuurbeleid tracht de Staat omvang en kwaliteit van de werkgelegenheid als mede de continuïteit van de bedrijvig heid op het gewenste niveau te brengen c.q. te handhaven. De gegarandeerde kredietverlening aan het midden- en kleinbedrijf is als instrument van econo mische politiek gericht op de financie- ringsproblematiek van de onderneming. Als zodanig is zij te onderscheiden van andere elementen van economisch structuurbeleid zoals daar zijn exportbe vorderende maatregelen, het mededin gingsbeleid, het z.g. sectorbeleid, d.w.z. maatregelen ter beïnvloeding van de ontwikkeling van bepaalde sectoren als b.v. bouwnijverheid, de voorlichting op technisch gebied, de bevordering van technologie en innovatie, de bedrijfs voorlichting, de regionale dienstverle ning enz. Als instrument gericht op de fi- nancieringsproblematiek van het midden- en kleinbedrijf kan de gegaran deerde kredietverlening vergeleken wor den met soortgelijke instrumenten voor de industrie, zoals de garantiekredieten onder de regeling bijzondere financie ring of de deelnemingen via het Industri eel Garantiefonds. Uiteraard passen in dit zeer summiere overzicht ook de garanties verstrekt door de Stichting Borgstellingsfonds voor de kredietverlening aan de land- en tuinbouw. Een en ander moge duidelijk maken dat er ook bij gegarandeerde kre dietverlening een aantal accentverschil len zijn in vergelijking met de normale, bankabele kredieten. Uiteraard is er een financieringstechnisch onderscheid. Er is immers in alle gevallen sprake van een debiteur die door de aanwezigheid van een eerste klas borg toch nog een ac ceptabel risico voor de kredietverlener betekent. Bovendien valt bij dit soort fi nancieringen het accent heel duidelijk op de publieke zaak i.c. het in stand hou den van een gezond midden- en kleinbe drijf. Deze sector verschaft nog altijd aan 21 van de totale beroepsbevol king werk en is 'goed voor' zo'n 14% van ons nationale inkomen. Daar komt bij dat de spreiding (+225 000 onderne mingen) - in de nota selectieve groei de 'menselijke maat' genoemd - bijzonder belangrijk is voor de leefbaarheid van ons land. Het is dan ook niet onbegrijpe lijk dat de verschillende organisaties van het midden- en kleinbedrijf hoge eisen stellen aan de banken die gegarandeer de kredieten verstrekken. Naast deskun-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1976 | | pagina 24