16
Verband tussen totale vangst
jaarklassen. We hebben twee goede
de visserij in moeilijkheden
renlang slechts een schaduw van de
eens zo rijke stand, is de recrutering in
elkaar geklapt. Hier zal het herstel van
de stand erg moeilijk zijn. Ook al zou
men de visserij een aantal jaren geheel
stopzetten, dan zou herstel door nieuwe
jaarklassen een tijdrovende zaak zijn.
De haring bij IJsland en bij Noorwegen,
de z.g. Atlanto-Scandische haring, be-
vindt zich in dezelfde situatie.
Bij de Centrale Noordzeeharing is de da
ling van de recrutering duidelijk aan de
gang; bij de Noordharing is er zo op het
oog nog niets met de jaarklassen aan de
hand. Toch zal ook hier de recrutering
gaan dalen. Laat dit voorbeeld van de
drie Noordzeeharingpopulaties een
waarschuwing zijn. Het moet nooit zo
ver komen, dat herstel van de visstapel
een langdurende zaak is geworden en
de visserij zeer lang onrendabel blijft.
Bij de Noordzeetong is een dergelijk ver
loop te zien. De stand is sterk terrugge-
lopen door een te intensieve visserij en
de recrutering is dalende. De situatie bij
de tong lijkt op die van de Centrale
Noordzeeharing.
en de visserij-inspanning
De visserij is een bezigheid, waarbij men
oogst uit hetgeen een visstapel te bie
den heeft. Elke visstapel kan een bepaal
de hoeveelheid visgewicht per jaar le
veren, waarbij voor iedere stand er een
grootte van de vissersvloot is, waarbij
die vangst optimaal is.
Je kunt dit proefondervindelijk bepalen.
Twee schepen vangen bij elkaar meer
dan één en drie meer dan twee. Hun to
tale vangst neemt echter niet in dezelfde
mate toe als het aantal schepen. Zo zul
len 100 schepen niet twee keer zoveel
samen vangen als 50. Dat hangt van de
grootte van de stand van de vissoort af
en haar vermogen tot toename door
groei. Voortdurende vermeerdering van
de vloot leidt ten slotte tot een punt
waar de totale vangst niet verder meer
j toeneemt. Gaan we de vloot verder uit-
j breiden, dan neemt de totale vangst niet
j toe maar neemt vaak weer af. We oog-
j sten dan dezelfde of geringere totale
vangst bij een te groot en te duur
vangstapparaat. We zitten in de overbe-
vissing.
In de Noordzee wordt de stand van ha
ring en tong sterk overbevist. Bij de ka
beljauw en de schol is er echter nauwe
lijks sprake van overbevissing. Hier is
het vermogen van de stand tot optimaal
visgewicht leveren en de grootte van de
vloot goed in overeenstemming met el
kaar. Toch kunnen we niet elk jaar op
een even grote vangst rekenen.
De jaarlijkse schommelingen, veroor
zaakt door de jaarklassen, zorgen er
voor, dat de jaarvangst ook bij deze vis
soorten dan weer eens hoger dan weer
eens lager zal uitvallen. De huidige ach
teruitgang in de jaarlijkse totale vangst
bij schol bijvoorbeeld wijst dus niet op
overbevissing maar op een - naar we
hopen tijdelijke - achteruitgang in de re
crutering. Overbevissing herkent men
aan__de snelheid, waarmee een jaarklas
uit de visstapel wordt weggevist. Bij de
optimale visserij en bij onderbevissing
profiteert men langer van een goede
jaarklas dan bij overbevissing.
Bij het visserij-onderzoek bepalen we
het verband tussen visserij-intensiteit en
totale vangst per vissoort niet empirisch,
maar maken gebruik van wiskundige
modellen, waarin de groeikarakteristie-
ken centraal staan.
De tongstand is op het ogenblik heel
laag. Goede jaarklassen kunnen de
vangst tijdelijk verhogen maar gemid
deld is de stand te laag en gemiddeld
zijn de jaarklassen aan de lage kant.
Door quotering moet de druk van de vis
serij zodanig worden verminderd, dat de
stand weer toeneemt. Veel hangt af van
de grootte van de toekomstige nieuwe
jaarklassen achter de rug, die van 1972
en 1973, die nu nog voor een tijdelijke
toename van de kleinere tongmarktca-
tegorieën zorgen. Dit jaar recruteert de
zwakkere 1974 jaarklas en volgend jaar
de zwakkere 1975 jaarklas. Als de stand
zich niet herstelt, kan het gemiddeld peil
van de recrutering verder omlaag gaan,
zoals ons voorbeeld met de haring ons
heeft geleerd.
Hoe bepalen we
de grootte van de visstand?
Een visstand direct waarnemen en de
omvang ervan schatten is meestal on
mogelijk. Wat men ziet is slechts de
vangst, die boven water wordt gehaald.
Het visserijonderzoek heeft echter ver
schillende methoden om de grootte van
de stand af te leiden. Directe methoden
maken gebruik van de bepaling van de
totale eiproduktie in zee met plankton-
netten in combinatie met het bekende
eiaantal per wijfjesvis. Een andere me
thode is een bekend aantal gemerkte
vissen uit te zetten en de verhouding ge
merkte tegen ongemerkte vissen in de
vangsten continu te volgen. Een indirec
te maat, die veel gebruikt wordt is de
vangst per uur vissen. Toch moet men
hiermee voorzichtig zijn.
Deze vangst per uur vissen zegt alleen
iets over het verloop van de stand als
schip, motorvermogen en liefst de be
manning en schipper constant blijven.
Een kotter vissend met een bordentrawl
en met een motorvermogen van 200 pk,
zoals in 1950 opererend, zou thans aan-
makreel
kabe/jarw