heet en droog
van de internationale marktsituatie welke, zoals ook in
het verleden is gebleken, nooit feilloos zal kunnen zijn.
Verschillende kanten
De eerste klap van de droogte is bij de rundveehouderij
gevallen. Door de slechte groei van het gras en het te
kort aan ander ruwvoer, is deze bedrijfstak spoedig in
de knel gekomen. Dit probleem moest van verschillen
de kanten aangepakt worden.
Degenen, die onvoldoende financiën hebben om de ex
tra lasten voor de aankoop van ruwvoeder te betalen,
moesten zich tot de instanties wenden welke met de
uitvoering van de Bijstandswet zijn belast. Dit zou ech
ter pas kunnen gebeuren wanneer de mogelijkheden
van financiering via de bank uitgeput zijn.
Daar gaat het hooi voor de winter
Sommigen zullen direct gebruik maken van deze kre
dietmogelijkheid, tevens voor eventuele aanvulling van
de gestegen kosten van levensonderhoud. Verwacht
kan echter worden dat in het najaar, al naar gelang de
droogte voortduurt, een groter aantal aanvragen zal
komen omdat dan de omvang van extra-aankopen het
grootst zal zijn.
Het tekort aan ruwvoeder zou er toe kunnen leiden dat
de producenten, eerder dan oorspronkelijk de bedoe
ling was, tot verkoop van het rundvee overgaan. Het
gevolg zou zijn een sterke daling van de prijzen van
rundvlees met na enige tijd het ontstaan van een tekort
met de daarbij behorende hoge prijzen. Om dit te voor
komen zijn er door de Europese Gemeenschap enkele
maatregelen genomen welke de marktprijs voor rund
vlees ondersteunen.
Subsidies?
Een volgend probleem in deze reeks is de beschikbaar
heid van ruwvoeder. Door de toegenomen vraag en de
slechte voorwaarden voor de groei van de gewassen,
werd het noodzakelijk naar aanvullende bronnen voor
ruwvoeder te zoeken. Eén oplossing is het stimuleren
van snelgroeiende grassoorten op de velden waar zo
juist koolzaad en granen zijn geoogst. Een andere is het
uitkeren van vervoerssubsidies om ruwvoeder uit over-
schotgebieden (waar een deel gewoonlijk onderge-
ploegd wordt) naar de verbruikers toe te krijgen. Dit al
les maakt onderdeel uit van het subsidiebeleid waarbij
de Europese Gemeenschap de algemene lijnen moet
aangeven om te voorkomen dat tussen de lid-staten
een concurrentievervalsing ontstaat.
Hoe belangrijk dit alles ook is, het eerste devies was:
pompen en nathouden. Daarvoor werd de hulp ingeroe
pen van de organisatie Bescherming Bevolking en van
de militairen om bespuitingsmateriaal ter beschikking
te stellen. De kosten voor deze hulp moest door de
boeren die er gebruik van maakten worden betaald. In
het bepalen van de hoogte van deze kosten bleek de
BB in het grootste deel van het land lager uit te komen
dan de militairen. De minister van Landbouw sprong
echter bij, zodat de kosten voor de getroffenen een be
paald maximum niet konden te boven gaan.
Solidariteit
De droogte heeft weer eens de afhankelijkheid van de
land- en tuinbouw van de weersomstandigheden aan
getoond. Algemeen wordt erkend dat dit een risico is
dat normaal bij het agrarisch bedrijf behoort, maar dat
in extreme vorm niet onverminderd ten laste van de
producenten mag komen.
In deze omstandigheden komt de vraag weer naar vo
ren in hoeverre de agra-producenten door het vormen
van een rampenfonds zelf hun getroffen collega's zou
den kunnen helpen. Zou een dergelijk fonds niet
de uiting kunnen zijn van solidariteit binnen de agrari
sche bedrijfstak? Of, anders geredeneerd, zou men een
dergelijk fonds niet als een onderlinge verzekering kun
nen zien tegen een risico dat in beginsel door alle agra
riërs wordt gelopen?
Gezien vanuit verzekering zijn de gevolgen van de
droogte echter niet te overwinnen. Het risico is onbere
kenbaar ook al omdat men de uitkeringen niet los zal
willen zien van de algemene inkomenssituatie van de
getroffenen. Wanneer een door de landbouw gevormd
fonds te klein zal blijken, zal er overigens aanvullende
steun van de gemeenschap noodzakelijk zijn.
Al bestaat er in de landbouw geen gezamenlijk gefinan
cierd rampenfonds, dit sluit niet uit dat door een ver
groting van de onderlinge samenwerking de problemen
beter het hoofd geboden kunnen worden. Dit is bijvoor
beeld het geval geweest toen de akkerbouwers voor de
vraag stonden of zij na de oogst van graan en koolzaad
over zouden gaan tot het inzaaien van graszaad zonder
de zekerheid te hebben van voldoende opbrengst; het
zelfde geldt voor het gebruik van aangepaste bieten
rooiers waardoor het loof wordt gespaard ten behoeve
van een verruiming van de ruwvoederpositie hoewel
dat wellicht ten koste gaat van een zo groot mogelijke
opbrengst van suikerbieten. Geen enkele boer zal ge
neigd zijn om het aantal van zijn risico's te vergroten -
er zijn er reeds genoeg. Daarom hebben de organisaties
alles gedaan om de producenten en gebruikers van
ruwvoeder met elkander in contact te brengen en is er
ook bij de overheid aangedrongen op maatregeken
welke de aanvullende teelt van ruwvoeder stimuleren.