Hierdoor ontstaat de noodzaak om
basis van het prijspeil van 1973. Ingevol
ge de reeds eerder gerealiseerde en nog
te verwachten prijsstijgingen sedertdien
- vooral wanneer de inflatie niet wordt
beteugeld - zal de extra vermogensbe
hoefte uit hoofde van netto
investeringen feitelijk wel aanzienlijk ho
ger komen te liggen dan 5,2 miljard gul
den. In genoemde publikatie werd de
extra vermogensbehoefte uit hoofde van
herfinanciering in de landbouw geraamd
op f2,8 miljard voor de periode
1974—1981De extra vermogensbehoef
te als gevolg van bedrijfsvergroting
(overneming van grond van opgeheven
bedrijven) werd geraamd op f 1,2 mil
jard. Deze is berekend op basis van de
verwachte daling van het aantal bedrij
ven en de grootte van de opgeheven be
drijven. Hoewel, gezien de werkgelegen
heidssituatie, de beroepsverandering is
gedaald en de perspectieven ter zake
van de werkgelegenheid niet gunstig
zijn moet in de verdere toekomst toch
rekening worden gehouden met een
grotere beroepsbeëindiging en wel van
wege de leeftijdsopbouw van de agra
riërs.
Het percentage oudere agrariërs zonder
opvolger - met als regel kleinere bedrij
ven - is namelijk relatief hoog.
Wanneer er geen wijziging komt in het
pachtprijsbeleid moet worden aangeno
men dat de in de publikatie aangehou
den vermindering van het aandeel ge
pachte landbouwgrond en vergroting
van het aandeel eigendomsgrond (extra-
vermogensbehoefte geraamd op f0,4
miljard) doorgaat. Hiermede zou de
pacht als belangrijk financieringsinsti
tuut verder in betekenis afnemen. Ten
slotte moet rekening worden gehouden
met een voortgaande vermogensafvloei
ing uit de landbouw door vererving (ge
raamd op f 1,2 miljard).
Helaas ontbreekt een dergelijke raming
voor de tuinbouw. Daar een aantal pro
cessen ook hier optreedt en een aantal
tuinbouwsectoren zeer kapitaalintensief
is zal de extra vermogensbehoefte ook
in de tuinbouw aanzienlijk zijn.
Vermogensbehoefte en eigen mid
delen
Behalve de extra vermogensbehoefte
wegens de groei van de netto
investeringen en voor herfinanciering zal
er ook extra vermogen nodig zijn voor
omlopend vermogen (geraamd op f0,5
miljard). Op deze wijze werd in genoem
de publikatie de totale extra vermogens
behoefte in de landbouw (excl. tuin
bouw voor de periode 1974-1981) ge
raamd op f8,5 miljard (op basis van
prijspeil 1973).
Bij een verdergaande prijsstijging van de
kapitaalgoederen zal de vermogensbe
hoefte nog groter zijn. De prijsstijgingen
vergroten enerzijds de behoefte aan fi
nancieringsmiddelen, anderzijds leiden
de prijsstijgingen van de kapitaalgoede
ren tot een toeneming van het eigen
vermogen van de agrarische sector als
geheel; dit groeiend eigen vermogen
geeft dan weer zekerheden voor een
verdere financiering van het bedrijf.
De extra vermogensbehoefte van f8,5
miljard zal door eigen middelen (bespa
ringen) en door leningen moeten wor
den gedekt. In hoeverre de extra vermo
gensbehoefte uit eigen middelen gefi
nancierd kan worden hangt af van de
ontwikkeling van het inkomen.
Tot nog toe vormen de besparingen het
hoofdbestanddeel van de zelffinancie
ring, de spaarquote besparingen in
procenten van het besteedbaar inko
men) is op landbouwbedrijven berekend
op 30 a 40 In de glastuinbouw ligt de
spaarquote gemiddeld op ongeveer het
zelfde niveau. De spaarquote schom
melt evenwel jaarlijks in relatie met de
jaarlijkse verschillen in rentabiliteit. Het
hiermede parallel lopend investerings
gedrag wordt daarnaast nog in dezelfde
richting beïnvloed door fiscale regelin
gen (investeringsaftrek, vervroegde af
schrijvingen). Zo daalde de spaarquote
op landbouwbedrijven in het ongunstige
jaar 1974/1975 tot 17 Daarop daalde
in 1975 het aantal aanvragen om rente
subsidie voor de bouw van ligboxenstal-
len. Na het relatief gunstige jaar 1975
stijgt het aantal aanvragen thans weer
aanzienlijk.
Het gevaar bestaat dat bij een voort
gaande inflatie de opbrengsten onvol
doende zullen toenemen om de kosten
stijgingen op te vangen. Dit gevaar
wordt des te groter naarmate de opna
mecapaciteit van de markt beperkter
wordt, of zelfs sprake is van overschot
ten.
Invloed inkomensbeleid beperkt
In de Landbouwbegroting 1976 heb ik er
reeds op gewezen, dat het markt- en
prijsbeleid niet aan alle groepen bedrij
ven en niet onder alle omstandigheden
een redelijke inkomensontwikkeling kan
waarborgen. M.a.w. het markt- en prijs
beleid en ook het structuurbeleid zijn
weliswaar van zeer grote betekenis voor
land- en tuinbouw en voor de inkomens
vorming in deze sector, maar zijn voor
wat betreft hun invloed op de inkomens
ontwikkeling gebonden aan bepaalde
grenzen. Thans worden deze grenzen
mede bepaald door het beperkte budget
van de overheid, hetgeen ook van in
vloed kan zijn op een aantal (ad 5) ge
noemde beleidsinstrumenten die voor
de financiering van de agrarische sector
van belang zijn.
Uitbouw van een inkomensbeleid in de
richting van een gegarandeerd minimum
inkomen of - voorlopig een Rijks
groepsregeling voor Oudere Zelfstandi
gen is weliswaar van groot belang voor
de bedrijven die er onder vallen doch is
niet van invloed op de onderhavige pro
blematiek. Deze bedrijven kenmerken
zich door een kleine bedrijfsomvang,
een lage rentabiliteit, een lage spaar
quote én een lage investeringsquote.
Als regel gaat het hierbij om bedrijven
met oudere ondernemers zonder opvol
ger.
Jonge agrariërs
Tegen de achtergrond van het boven
staande moet ik de verwachting uitspre
ken, dat mede gezien de behoefte aan
verhoging van de levensstandaard, de
besparingen onder druk komen te staan.
vreemd vermogen aan te trekken.
De Rabobanken zullen in samenwerking
met het Borgstellingsfonds hierin wel
kunnen voorzien. Gezien de activiteiten
van de Rabobank zal het Fonds echter
zijn aanvullende rol kunnen behouden.
Deze rol is, terecht, bescheiden.
Hierbij moet bijzondere aandacht wor
den besteed aan de financiering van be
drijven van jonge agrariërs. Zij hebben
als regel een beperkt eigen vermogen en
zijn aangewezen op financiering met
veel vreemd vermogen. De hoogte hier
van wordt beïnvloed door de toename
van de waarde van de kapitaalgoederen.
Dit verhoogt de financieringslasten.
Deze lasten kunnen groter worden door
dat een snelle inflatie de neiging heeft,
samen te gaan met verhoging van rente.
Bij financiering met vreemd vermogen -
hetgeen bij jonge agrariërs in bijzondere
mate het geval is - betekent dit dat de
financieringslasten als het ware naar de
beginfase van de bedrijfsuitoefening
worden verschoven. In latere perioden
immers vermindert als gevolg van de
prijsstijgingen van de activa, de omvang
van de financieringslasten in verhouding
tot de gestegen waarde van de gefinan
cierde activa. Hieruit volgt dat de pro
blematiek - uiteraard bij bedrijven met
een redelijke omvang - tijdelijk van ka
rakter is en meer te maken heeft met
een liquiditeitsprobleem dan met een
rentabiliteitsprobleem.
Ik ben dan ook verheugd dat de Rabo
banken en het Borgstellingsfonds we
gen hebben gevonden om hieraan tege
moet te komen. Het doel hierbij is las
tenvermindering in de startperiode van
de jonge agrariërs. De jonge agrariërs
met veel grond hebben bovendien een
keuzemogelijkheid tussen Borgstellings
fonds en Grondbank. Een dergelijke keu
zemogelijkheid lijkt mij een goede zaak
en past ook in mijn doelstelling, dat het
overheidsbeleid kaders moet scheppen,
waarbinnen de landbouwers en de tuin
ders zich in zelfstandig ondernemers
schap kunnen ontplooien.