V
Jgjr
-
Jm. j^-
borgstellingsfonds voor de landbouw-
- Grondbank. Door aankoop van grond
en uitgifte hiervan in erfpacht kan de
Grondbank de financieringslasten van
de agrariërs verlichten.
- Ontwikkelings- en Saneringsfonds
voor de Landbouw. Door investerings
subsidies verlicht de overheid de finan
ciering van investeringen (vooral in ge
bouwen).
Enkele toekomstige
ontwikkelingslijnen
In de Memorie van Toelichting op de
Landbouwbegroting 1976 heb ik gewe
zen op een aantal veranderingen, deels
van internationale aard, deels van natio
nale aard die zich, in vergelijking met de
zestiger jaren, voordoen. In de eerste
plaats is er een reeks factoren op het in
ternationale vlak die alle van invloed zijn
op het ondernemersklimaat in land- en
tuinbouw. De belangrijkste hiervan wil ik
herhalen:
- de afname van de economische groei
en de daarmede samenhangende werk-
gelegenheidsproblematiek die zowel de
afzet als de structurele ontwikkeling -
geringere afvloeiing - van de land- en
tuinbouw beïnvloeden; de afname van
de economische groei leidt ook tot een
vermindering van de beschikbare mid
delen van de overheid;
- het wereldwijde inflatieproces dat
vooral bedrijfstakken met een structu
reel zwakke marktpositie voor de moei
lijke opgave plaatst de prijsontwikkeling
aan te passen aan het steeds stijgende
kostenniveau;
- de ontwikkelingen op de internationa
le grondstoffenmarkten en op energie
gebied die voor de toekomst tenderen
naar een minder ruime voorziening en
een duurzaam hoger prijsniveau.
Onder invloed van deze factoren, ver
sterkt door het wegvallen van stabiele
monetaire verhoudingen, ontstaan er
toenemende onzekerheden in de inter
nationale ontwikkelingen en een neiging
tot terugvallen in een meer nationaal
gericht economisch en handelspolitiek
beleid.
Op het nationale vlak is duidelijk dat na
tuur en milieu in een samenstel van fac
toren in steeds toenemende mate van
buitenaf invloed uitoefenen op land- en
tuinbouw.
Ten slotte moet op dit vlak gewezen
worden op het streven van de agrari-
MUitairen in de strijd tegen
regen (1974) en droogte (1976).
sche wereld om aansluiting te krijgen bij
het sociaal-economische beleid dat in
ons land wordt gevoerd (inkomenspoli
tiek en beleid t.a.v. sociale zekerheden).
Vermogensbehoefte
eerder groter dan kleiner
Bovenstaande factoren zullen van in
vloed zijn op de toekomstige structurele
ontwikkelingen en daarmede op de ver
mogensbehoefte in de land- en tuin
bouw. In de eerste plaats moet rekening
worden gehouden met een verminderde
groei van de opnamecapaciteit van de
markt. Dit betekent een lagere stijging
van de netto-produktie, in het bijzonder
voorzover deze gepaard gaat met uit
breiding. Dit kan op zichzelf leiden tot
een verlaging van de extra vermogens-
behoefte voor uitbreiding van de veesta
pel, ware het niet dat de hergroepering
van bedrijven met vee voortgaat en dus
toename van grotere bedrijven met vee
ten koste van kleinere bedrijven met vee
gaat.
Wanneer deze laatste bedrijven verdwij
nen ontstaat toch weer een extra ver
mogensbehoefte in het kader van herfi
nanciering. Afgewacht moet worden of
beide ontwikkelingen - bedrijfsvergro-
ting enerzijds en bedrijfsbeëindiging an
derzijds - zodanig parallel lopen, dat het
marktevenwicht niet wordt verstoord.
Voorts zal de modernisering in land- en
tuinbouw, met name in de sfeer van ge
bouwen en de dode inventaris door
gaan. Ook indien het tempo van deze
modernisering iets trager zal zijn zal de
extra vermogensbehoefte toch groot
zijn. Door verschillende omstandigheden
verlopen de cultuurtechnische werken
langzamer. Bij de inrichtingswerken van
het landelijk gebied komen verschillende
belangen aan de orde, niet alleen land
bouw doch ook natuur en landschap; te
zamen met de inspraakprocedure leiden
deze factoren tot een vertraging in het
tempo van de ruilverkavelingen.
Dit kan van invloed zijn op de extra ver
mogensbehoefte uit hoofde van netto
investeringen in de grond.
In de publikatie 'Het Landbouwkrediet in
Nederland' wordt een raming gemaakt
van de netto-investeringen (in grond,
gebouwen, dode inventaris en veesta
pel) in de landbouw voor de periode
1974-1981. De extra vermogensbehoef
te uit hoofde van netto-investeringen is
berekend op 5,2 miljard gulden. Indien
de ontwikkelingen iets trager zouden
verlopen dan bij het opstellen van de pu
blikatie misschien werd verwacht zou
dit bedrag enigszins aan de hoge kant
zijn. Hiertegenover staat dat de extra
vermogensbehoefte werd berekend op