I7 wat ons bezighoudt^ wob dat is voorlopig nog een zaak van de TWEE PIJLERS Dit opschrift had de titel kunnen zijn van de rede die dr. Verhage in mei gehouden heeft voor de Algemene Vergadering van de Vereniging van Directeuren. Want uit de inhoud van deze interessan te speech sprongen twee dingen naar voren. Ten eerste dat het plaatselijke beleid, de plaatselijke zelfwerkzaamheid en ver antwoordelijkheid, een pijler is waarop onze organisatie rust. Dat is altijd zo ge weest en de kracht daarvan moet vol gens de heer Verhage onverminderd in stand gehouden worden. De tweede pijler moet worden het lan delijke beleid. De heer Verhage heeft kennelijk zorgvuldig naar de woorden gezocht om deze zaak duidelijker te ma ken. Hij kon en wilde niet vooruitlopen op het werk van de Structuurcommissie, die zich ook met dit onderwerp bezig houdt, maar hij was toch wel huiverig om de al eerder gehoorde term 'geïnte greerd beleid' te gebruiken. Hij sprak daarom van beleidssamenwerking. Wat hem voor ogen stond was 'eenvoudig een positieve benadering van de bancai re en de daarmee verwante dienstverle ning niet enkel meer vanuit de positie van de individuele Rabobank, maar ook van de gezamenlijke Rabobanken.' Het spijt ons dat wij hier de nadere uit werking van deze gedachten niet kun nen weergeven, maar ieder, die de rede hoorde, zal zeer verrast zijn door het perspectief dat onze organisatie voor de toekomst heeft. Onder de ene pijler val len wat we met de heer Verhage de klei ne schaaloperaties zouden kunnen noe men. Dat is de financiële dienstverlening afgestemd op de lokale behoeften. Die zijn men verkijke zich niet -op het woord kleinschalig uiterst nuttig, waardevol en belangrijk. Onder de ande re pijler valt het grootschalige, de opera ties van de Centrale Bank. Die zijn een uitvloeisel van de in onze organisatie ge bundelde kracht van mensen en midde len, waardoor bijvoorbeeld ook in het buitenland een sterk vergroot vertrou wen in de soliditeit van onze organisatie wordt gezien. Beide operaties te zamen, die van de lo kale banken en die van de Centrale Bank, maken dat wij onze cliënten een volledig pakket van bankdiensten kun nen bieden. Dat is voor onze eigen soli diteit en continuïteit van groot belang. Duidelijk is ook dat om ons denken mede van uit het geheel praktische ge stalte te geven er een strategie nodig is, dat er doelstellingen aan het gezamen lijk beleid gesteld moeten worden. Ook Structuurcommissie maar de heer Ver hage rekende toch als instrumenten van het gemeenschappelijk beleid: a. het meer dan nu reeds gebeurt beschikbaar stellen door de banken van een deel van hun middelenreservoir aan de Centrale Bank en b. het vormen van een ade quaat eigen risicodragend vermogen bij de Centrale Bank. Daarvoor is de medewerking van de aangesloten banken nodig. De heer Ver hage was er van overtuigd dat in toene mende mate het besef zal groeien, dat voor de handhaving van de positie van iedere aangesloten bank afzonderlijk de bereidheid tot hechte samenwerking in het kader van de Centrale Bank een dwingende voorwaarde is. Plaatselijk en landeljk beleid komen namelijk al dich ter bij elkaar te liggen als gevolg van ex terne ontwikkelingen en de interne mo gelijkheden. Velen zullen de oren gespitst hebben toen dr. Verhage nog eens terug greep op de eerste pijler. Want zei hij, zo'n ge zamenlijke strategie betekent allerminst de begrafenis van de eigen zelfstandig heid van onze banken. Zelfstandigheid is verantwoordelijkheid en juist een brede re beleidsoriëntatie zal een zwaardere inhoud aan die eigen verantwoordelijk heid geven. De heer Verhage wilde van een prijsgeven van die zelfstandigheid niet horen. Integendeel, hij deed de aan beveling om 'deze plaatselijke gericht heid onder eigen verantwoordelijkheid' verder aan te moedigen en toe te pas sen. Daartoe zag hij kennelijk ook zeer I goede mogelijkheden, al moest hij met een enkele vingerwijzing volstaan (de heer Verhage sprak voorzichtig over eventuele wijzigingen in de controle vooraf door de Centrale Bank). Duidelijk was in ieder geval dat beide pijlers het volle pond aan accent verdie nen. Hoe dat precies moet is een andere zaak? Ook de heer Verhage vond het nog moeiljk dat concreet aan te duiden. Maar als we gezamenlijk langs deze lij nen verder denken, zal ook dat er in de naaste toekomst zeker uitkomen. RABOMERICA In de maand van onze eigen jaarverga dering mag zeker ook even op het jaar verslag van Rabomerica gewezen wor den. Deze halve dochter van ons - de andere helft is van de Bank of America - heeft als jonge, in Amsterdam gevestig de instelling, over 1975 goede resultaten kunnen boeken. Daar zij in 1974 is opge richt, was 1975 het eerste volledige ver slagjaar. Daarover kon niet alleen een netto-winst van ruim één en een kwart miljoen aan de reserves worden toege voegd, maar konden vooral vele verheu- l gende vorderingen bij de uitbouw van de activiteiten worden gemeld. Een te ken daarvan is onder andere dat het ba lanstotaal gestegen is van f 104 miljoen in 1974 tot f 431 miljoen in 1975. Met name de activiteiten op het gebied van internationale emissies mag hier ook ge- j noemd worden. j In haar verslag aan de aandeelhouders j schrijft de directie, dat er voor een nog jonge instelling duidelijk nog een groot werkterrein aanwezig is. De opbouwfase is natuurlijk nog niet afgesloten: zij is in volle gang. Er zijn in het afgelopen jaar zeer vele nieuwe contacten gelegd en men is niet zonder succes bezig de werkzaamheden in verschillende richtin gen uit te breiden, zowel in binnen- als buitenland. Nu het eerste volle boekjaar met reden

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1976 | | pagina 4