II k\ na te gaan wat de invloed hiervan op de structuur van de bedrijfstak is geweest. Opvallend is dat in het rapport de nadruk wordt gelegd op de achtergebleven toename van de arbeidsprodukti- viteit. Deze nam in de periode 1965-1972 voor de Ne derlandse industrie in het algemeen met 8,1 per jaar toe, terwijl dit cijfer voor de voedings- en genotmidde lenindustrie slechts 5,1 is geweest. Vooral bij de ver werking van de dierlijke produkten is de toename van de arbeidsproduktiviteit sterk bij het gemiddelde ach tergebleven. Het is duidelijk dat de toename van loonkosten gedu rende de laatste tien jaar deze sector sterk getroffen heeft. Dat het niettemin mogelijk is gebleken om deze lonen te betalen, laat zich begrijpen uit het feit dat vol- 3elderse rookworst is een aopulair en betaalbaar artikel uit het grote assor timent voedingsmiddelen 'n ons land. Deze Coveco- medewerker gelooft in zijn produkt! gens het rapport de prijzen voor de eindprodukten aan merkelijk sterker zijn gestegen dan voor de rest van de industrie. In de periode 1965-1973 zijn de prijzen van de voedings- en genotmiddelenindustrie met 46 ge stegen tegen 20 voor de totale industrie. In het rapport wordt ervoor gepleit, dat men bij het prijsbeleid rekening zal blijven houden met het grote loonaandeel in de kosten. Het lijkt echter ook van be lang te weten of de Nederlandse voedings- en genot middelenindustrie niet gedwongen zal worden tot een versnelde rationalisatie, al ware het alleen reeds om de concurrentie met het buitenland vol te kunnen houden. Hierbij zijn twee groeperingen zeer in het bijzonder geïnteresseerd: de leverancier van een belangrijk deel van de grondstoffen, nl. de Nederlandse land- en tuin bouw, en de werknemers welke in de voedings- en ge notmiddelenindustrie werkzaam zijn. Werknemers De vakverenigingen waarin werknemers in de voedings- en genotmiddelenindustrie georganiseerd zijn, zullen met extra belangstelling dit rapport opgesla gen hebben. Deze voedingsbonden hebben nl. aange kondigd (de één wat forser dan de ander) over de toe komst van de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie, de PBO, te willen spreken. De samenwerking in produkt- en bedrijfsschappen tus sen ondernemers en werknemers, welke voor de gehe le Nederlandse economie was bedoeld, is in feite alleen in de voedings- en genotmiddelensector van de grond gekomen. Het gaat de werknemersvertegenwoordigers echter in de produktschappen niet naar de zin. Zij me nen dat zij niet de kans krijgen om over de wezenlijke problemen van de sector te spreken. Een wezenlijk probleem voor de voedingsbonden is de werkgelegenheid, welke in deze sector met zijn relatief lage arbeidsproduktiviteit nog meer onder druk staat dan elders reeds het geval is. In de Produktschappen werd tot nog toe niet gesproken over het beleid voor de investeringen, fusies van onder nemingen en bedrijfssluitingen. Het gesprek over de mogelijkheid om hierover te spreken is nu op gang ge komen; uit het rapport van deze studiecommissie kan wel de conclusie worden getrokken dat zulk een ge sprek voor de voedingsbonden van nut zal kunnen zijn, maar verder materiaal wordt niet aangedragen. De rap porteurs zijn zich daarvan in zoverre ook wel bewust wanneer zij stellen dat voor de verschillende onderde len van de sector aparte studies moeten worden ge maakt. Afhankelijk Van de Nederlandse landbouw wordt in het rapport ge zegd, dat deze bedrijfstak als leverancier van grondstof fen 'sterk afhankelijk' is van de voedings- en genotmid delenindustrie. Iets verder wordt opgemerkt dat de zui velindustrie, de slachterijen en de vleesverwerkende in dustrieën voor hun agrarische grondstoffen 'praktisch geheel aangewezen' zijn op de nationale landbouw. La ten wij het er maar op houden dat de agrarische be drijfstak en de z.g. agri-business van elkaar afhankelijk zijn, hoewel beide, als de nood aan de man komt, zich ook tot het buitenland kunnen wenden. Het buitenland is voor de voedings- en genotmiddelen industrie van groot belang. Volgens het rapport werd in 1970 37 van de agrarische grondstoffen (exclusief tropische grondstoffen, mag men aannemen) uit het buitenland betrokken, terwijl in 1973 van de totale afzet 29,3 over de grenzen plaats vond. De toename welke de omzet te zien gaf, was voor het overgrote deel te danken aan de export waarvan de Europese Gemeen schap driekwart voor haar rekening nam. Met dit laatste in de gedachten, wekt het enige ver wondering wanneer de rapporteurs opmerken dat de uitvoering van het specialisatiebeginsel in de Europese Gemeenschap nauwelijks heeft plaatsgevonden. Er wordt op gewezen dat in de Gemeenschap een aantal

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1976 | | pagina 39