het archief conjunctuurindicator___ ringen in het beursindexcijfer ten op zichte van de overeenkomstige maand van het voorafgaande jaar. In 1958 vie len de omslagpunten in conjunctuur en beurs samen, terwijl in 1970-1971 een storing is opgetreden in de ontwikkeling van de beursindex waardoor na een aan vankelijke stijging eind 1970 enkele maanden later weer een kortstondige daling optrad. De overige 7 keer ver toonde de beurs eerder een buigpunt dan de indicator. Op grond hiervan kon begin 1975 de verwachting worden uit gesproken dat omstreeks medio 1975 de recessie haar dieptepunt zou bereiken. Zoals de indicator aangeeft is dit ook in derdaad het geval geweest en beweegt de conjunctuur zich sindsdien in op waartse richting. Sinds 1957 is de beurslijn 4 keer een maximum gepasseerd. Het is zeer opval lend dat de onderlinge afstand tussen deze 4 bovenste omslagpunten iedere keer exact 4,5 jaar bedroeg. Wanneer ook nu weer de onderlinge afstand 4,5 jaar bedraagt zal in mei 1977 een buig punt in de beurslijn ontstaan en in de conjunctuur enkele maanden later, dus omstreeks de eerste maanden van 1978. De rest van dit jaar en geheel 1977 zul len dan nog in het teken staan van een opgaande conjunctuur maar het begin 1978 kan dan alweer een kentering te zien geven. Mr. J. G. Zwierenberg In de vorige aflevering van de Rabo bank heb ik in het kader van de be handeling van de archiefproble- matiek aandacht besteed aan de be waarplicht van bescheiden op grond van artikel 6 van het Wetboek van Koophandel. In deze aflevering zou ik de nadruk willen leggen op de bewijsrechtelij ke aspecten van het archief. Terwille van een goed begrip van deze problematiek zou ik nog even de in het vorige artikel genoemde bewaartermijn van 10 jaar en de - bewijsrechtelijke - bewaartermijn van 30 jaar in herinnering willen roepen. De kern van het probleem is waarom in het eerste geval in 10 jaar en in het tweede geval eerst 30 jaar bewaren vol doende is. Hoewel ik hiervoor heb gesteld de be wijsrechtelijke aspecten te willen be handelen, moet ik toch nog even terug grijpen naar artikel 6 van het Wetboek van Koophandel. Deze bepaling legt een bewaarplicht op ten behoeve van der den. Zo nodig moeten derden, bijvoor beeld de belastingdienst, de boeken kunnen reconstrueren. Een plicht tot be waren gedurende 10 jaar is natuurlijk al een niet onbelangrijke belasting. Op het niet nakomen van deze verplich ting staat in een aantal gevallen een I strafrechtelijke sanctie. Anders is het evenwel gesteld met de bewaarperiode tussen 10 en 30 jaar. Ten aanzien hiervan bestaat geen enkele be waarplicht. Indien iemand na 10 jaar al zijn boeken en bescheiden vernietigt, zal hij hiervoor nimmer strafrechtelijk ver volgd kunnen worden. Het zal u duidelijk zijn, dat deze zin met woorden als 'maar, doch' en dergelijke vervolgd moet wor den, omdat u zonder deze voor niets uw archief gedurende 30 jaar zou hebben bewaard. Welnu, dit 'maar' - dit voorbe houd - zal in deze bijdrage worden be handeld. Vooraf vermeld ik volledigheidshalve nog even, dat de basis voor de 30-jarige bewaarperiode ligt in artikel 2004 van het Burgerlijk Wetboek: Alle rechtsvor deringen, zowel zakelijk als persoonlijk, verjaren door een tijdsverloop van 30 jaar. In een aantal gevallen zijn er wel kortere verjaringstermijnen, doch daar zal ik in dit korte bestek niet nader op in gaan. Dit artikel laat op zichzelf aan duidelijk heid niets te wensen over. Gedurende 30 jaar na het ontstaan van een vorde ring kan nakoming worden gevorderd. Hiermede is tevens de relatie tussen ar tikel 2004 BW en het bewijsrecht aan gegeven. Immers ook bij een na 20 jaar ingestelde vordering zijn er in beginsel slechts twee mogelijkheden. De recht matigheid wordt erkend of de rechtma tigheid wordt bestreden. In het laatste geval zal de rechter een uitspraak moe ten doen, echter niet dan nadat de par tijen hun standpunten met gebruikma king van de normale bewijsmiddelen hebben toegelicht en verdedigd. Welke bewijsmiddelen, als zodanig zijn toege laten is in de wet geregeld. Artikel 1903 BW noemt de belangrijkste, nl. schrifte lijk bewijs, getuigenbewijs, vermoedens, de bekentenis en de eed. Het behoeft geen betoog, dat bij beant woording van de vraag of een bank 20 jaar geleden bijv. een spaarsaldo wel of niet heeft uitbetaald, de schriftelijke stukken verreweg het meeste houvast bieden. In zo'n geval zal het veelal vol doende zijn in het archief te duiken, de kwitantie met de handtekening van de cliënt te lichten, om zo iedere vordering te ontzenuwen. Met opzet schreef ik dat het in zo'n geval 'veelal' voldoende zal zijn om een cliënt te overtuigen. Het gaat namelijk niet in alle gevallen op. Stel namelijk, dat de kwitantie in dit voorbeeld wordt opgespoord, doch de cliënt stelt dat de handtekening vals is. Op zo'n moment zit je dan toch meteen midden in de problemen. Ik kan mij voorstellen, dat iemand die dit leest nu zegt: 'Na tien jaar gooi ik alles weg, want op het moment, dat je een stuk nodig hebt, kun je er toch niets mee doen'. Het zal een ieder duidelijk zijn, dat dit een wat voorbarige conclusie zou zijn, doch anderzijds is daarmee nog niet gezegd wat nu wel de waarde van een archief is. Om dit aan te geven is het noodzakelijk wat dieper in te gaan op de regels van het bewijsrecht. Ik zal mij daarbij beperken tot het schriftelijk be wijs, omdat de overige bewijsmiddelen voor het onderwerp van minder belang zijn. De bewijskracht van schriftelijke stuk ken is door de wetgever verschillend ge regeld. Van groot belang is daarbij het verschil, dat gemaakt wordt tussen akten en an dere schriftelijke stukken. Akten hebben

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1976 | | pagina 36