T grotere ondernemingen de B.V.-vorm naar continuïteit en groei ook andere motieven te onderkennen. Bij zelfstandi ge ondernemers bijvoorbeeld zal het streven naar maatschappelijk succes een rol spelen. Ook nevenmotieven zijn te onderkennen die een steeds belang rijker plaats gaan innemen, soms zelfs zodanig dat zij praktisch op één lijn zijn komen te staan met de economische motieven. Te denken is hierbij aan bijv. de interne samenwerking en het sociaal beleid in de onderneming. Zoals ik reeds heb gezegd, is het onder nemersschap in de loop der tijd en met name de laatste decennia, inhoudelijk nogal gewijzigd. Dit geldt voor het on dernemersschap in zijn totaliteit, doch ook voor de afzonderlijke verschijnings vormen daarvan. Ik zal mij beperken tot de zelfstandige ondernemer die een bedrijf heeft, dat wil zeggen ik zal hier niet spreken over de groep van personen die zelfstandig een beroep uitoefenen (de z.g. 'vrije beroe pen'). Sprekende over zelfstandigheid, bedoel ik uiteraard economische zelfstandig heid in de zin van ondernemer als (onge bonden) economisch subject dat vrij be slissingen kan nemen ter realisatie van door hem gewenste (economische) doelstellingen. Nu is de beslissingsvrijheid niet abso luut. Dat is die ook nooit geweest. De markt, de concurrentie legt beperkingen op. Maar ook het samenwerken met medewerkers en werknemers; kapitaal verstrekkers zowel risicodragend als risi comijdend; afnemers en leveranciers, geeft automatisch grenzen aan de vrij heid. Naarmate de maatschappij een meer gecompliceerd karakter krijgt, gaan ook vanuit het samenleven mét anderen meer wensen, verlangens en eisen ko men, waardoor de complexheid groeit en de vrijheid van beslissing zich gaat afspelen binnen een kader van vele randvoorwaarden. De eisen die aan het zelfstandig onder nemersschap worden gesteld, zijn dan ook geleidelijk steeds zwaarder gewor den. De steeds gebruikte toevoeging 'zelfstandig' heeft echter nog een ande re betekenis. Werkgelegenheid bleef gunstig In deze rede zal ik onder een zelfstandi ge ondernemer verstaan, iemand die lei ding geeft aan een onderneming waar van de bedrijfsgrootte - globaal gezien - varieert tussen de nul en enkele honder den werknemers. De leiding vindt meestal ongedeeld plaats, dat wil zeg gen de ondernemer beschikt niet over een gespecialiseerde staf. De zelfstandi ge zorgt veelal voor zijn eigen bedrijfs vermogen zodat er eenheid van leiding en kapitaal bestaat. Qua rechtsvorm overheerst de persoonlijke onderne mingsvorm, alhoewel vooral bij de iets steeds meer toepassing begint te vin den. Inclusief de landbouw bedroeg het aan tal zelfstandige ondernemers (excl. de vrije beroepen) volgens de Arbeids krachtentelling 1973 ruim 450 000 per sonen. Het leeuwedeel bevindt zich in de sectoren landbouw en visserij en handel, vervoer, horeca en reparatiebe drijven, geringer is het aandeel van zelf standigen in de industrie, de bouwnij verheid en de overige dienstverleningen. Het aantal zelfstandige ondernemers is in de loop der tijd wel sterk teruggelo pen, in zijn totaliteit met ca. 15 over de periode 1963—1973. Deze daling kan, althans voor een aantal sectoren, worden toegeschreven aan structurele veranderingsprocessen, wel ke vooral tot uitdrukking kwamen in een streven naar rationalisatie en schaalver groting. Een gunstiger beeld geeft de werkgele genheid voor werknemers te zien, behal ve in de sector landbouw en visserij. To taalcijfers voor de werkgelegenheid in de bedrijven van zelfstandige onderne mers zijn niet beschikbaar. Ik wil mij daarom beperken tot een enkel voor beeld: De werkgelegenheid van werknemers in het midden- en kleinbedrijf (volgens de huidige definities van het Economische Instituut voor het Midden- en Kleinbe drijf, dat wil zeggen in afwijking van de gehanteerde definitie) in detailhandel, ambacht, horeca en vervoer vertoonde van 1963 tot 1973 een groei van ca. 20 Het aandeel in de afhankelijke be roepsbevolking bewoog zich daarmee rond de 17 Uiteraard hebben ook ge noemde sectoren gevolgen ondervon den van de recente recessie, doch in zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de werkgelegenheidsverwachtingen voor de komende jaren - gezien in rela tie tot andere sectoren - niet ongunstig zijn, zij het dat de groeivoet vermoede lijk gering is. Dit proces vindt mede zijn oorzaak in een relatieve toename van

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1976 | | pagina 11