functioneren van de onderneming in de 1360, toen hij landbouwattaché in Lon den was en ik nauw met hem samen werkte. Onze coöperatieve organisatievorm is al sinds de vorige eeuw één van onze hoofdkenmerken. Dat omvat in de eer ste plaats een overlegkarakter. Daar naast houdt het in dat een op zichzelf staand winststreven ontbreekt; onze be- drijfsoverschotten zijn niet groter dan nodig is voor het waarborgen van ons voortbestaan. Juist deze wezenstrekken maken, dat onze organisatie door de ja ren heen merkwaardig fris en groei- krachtig is gebleven. In het licht van de meest moderne opvattingen omtrent de taak van de onderneming ten behoeve van de samenleving en omtrent het maatschappij waarbij we onmiddellijk het woord 'overleg-economie' tegenko men - kan men niet anders concluderen dan dat de Rabobankorganisatie één van de meest eigentijdse instellingen is, die op bankgebied werkzaam zijn. Wij staan er voor in, dat dat niet zal veran deren! Op soortgelijke wijze als bij onze organi satievorm springen ook enkele karakte ristieken van ons eigenlijke bancaire be drijf in het oog. Ook daar een eigen, eigentijdse identiteit. Wij oefenen het bankbedrijf uit met een zeer wijde regio nale en lokale spreiding. Als geen ander staan wij ter plekke in verbinding en in overleg met onze cliënten! Op hen heb ben wij onze financiële en andere dienstverlening toegespitst. Een dienst verlening, die wij ons eigen specialisme zouden willen noemen; het is het terrein waar onze bestuurderen en ons perso neel zich thuis voelen. Ook dat zullen we houden, sterker, wij willen het verbre den en verdiepen. Onze kennis en erva ring ten dienste stellen van onze cliën tenkring, wiens vertrouwen wij al zo lang blijken te hebben. Ten slotte is er nog een kenmerk, dat met onze groei hoe langer hoe meer naar voren gekomen is. Wij zijn gewor den tot één van de grootste beheerders van geld en vermogen in Nederland. Het betekent - en wij beseffen dat terdege - dat we daarmee ook een nationale ver antwoordelijkheid dragen. Ons beleid moet zorgvuldig zijn, gericht op de con tinuïteit van ons bedrijf. Het bankbedrijf is een arbeidsintensieve bedrijfstak, dui zenden personeelsleden met hun gezin nen zijn van ons afhankelijk. Dat alleen reeds vereist verantwoordelijkheid. Deze gaat echter nog veel verder, wanneer wij bedenken, dat de belangen van al die inleggers, kredietnemers, dienstenge bruikers op een of andere manier ver weven zijn met ons bedrijf. Dit is een omstandigheid, die indirect, en soms ook direct, mede van invloed is op de econo mische en financiële gang van zaken in ons hele land. En ook dat schept ver plichtingen. Het zal de lezers niet verbazen wanneer ik in deze dagen heb teruggedacht aan de tijd, nu haast zes jaar geleden, dat ik de functie van voorzitter van het bestuur verwisselde met die van voorzitter van de Hoofddirectie. Daar was zeer uitdruk kelijk op aangedrongen in de fusiebe sprekingen. Toen wij in 1970 begonnen met een 'voorbereidingsbank' zaten wij voor het vraagstuk dat niet alleen twee grote en gecompliceerde organisaties moesten gaan samenwerken; twee ge lijksoortige bedrijven, namelijk de Cen trale Banken, met alle mogelijk denkba re doublures moesten ook tot één be drijf, gespreid over enkele kantoren, worden gevormd. Hiervoor is uiteraard ook wel advies van anderen gevraagd. Ik ben nog altijd dankbaar voor de goede samenwerking met het Bureau Beren schot. Onder leiding van de Hoofddirec tie zijn toen vier werkgebieden geplaatst én de groepen Algemene en Juridische Zaken, die onder directe verantwoorde lijkheid van de voorzitter van de Hoofd directie stonden. Ik hoef dit niet meer gedetailleerd te schetsen, daar dit alle lezers bekend is. Zo rond 1974-1975 gingen wij deze ont wikkeling opnieuw overwegen in een samenspraak tussen Baad van Beheer en Hoofddirectie. In feite kwamen wij toen tot de ontdekking dat wij allen erg druk bezig geweest waren met herstruc turering, met het maken en uitvoeren van nieuwe plannen, maar dat daarbij toch iets in het gedrang gekomen was. Het uitstippelen van de strategie en de planning, wat voor een toekomstige ont wikkeling van de hele organisatie bijzon der belangrijk is, had te weinig aandacht gekregen. Wij werden gedrukt op het feit dat nie mand tijd had om voldoende over be leidsvoorbereiding na te denken, terwijl dit toch in een grote organisatie zo noodzakelijk is. Bovendien gingen de op gang gekomen gesprekken in de Struc tuurcommissie hier ook naar vragen. Denkt u maar aan wat daarover opgeno men is over beleidsplan en jaarplan. Wij hebben toen weer advies van bui ten, van dezelfde kant gevraagd. De ge sprekken en overwegingen die hierop zijn gevolgd hebben ertoe geleid dat in de topleiding andere taalstellingen zijn gekomen. De belangrijkste was dat er een Presidium van 3 mannen zou wor den gevormd dat zich sterk zou bezig houden met beleidsvoorbereiding. De beleidsvorming zou op basis daarvan overlegd worden met Raad van Beheer en Hoofddirectie. Het stafwerk dat tot dan gespreid was over de werkgebie den, zou geconcentreerd worden om het Presidium in die taak bij te staan. Enkele uitvoerende eenheden, zoals Accoun tantsdienst, Juridische Zaken en een uit voerend orgaantje voor de kostenbewa king, werden direct aan het Presidium opgehangen. Toen deze herstructurering in oktober begon heb ik mij natuurlijk toch wel af gevraagd hoe dit verder zou moeten gaan, nu ik zelf nog een zeer beperkte tijd mijn aandacht daaraan zou kunnen geven met mijn collega Bakx, terwijl de andere ondervoorzitter ontbrak. Ik heb mij toen echt wel het hoofd gebroken over mijn opvolger en over de vacature vervulling in het Presidium. Er is nu bekend wie mijn opvolger zal zijn. Voor mij is dat een grote geruststel ling. Ik ken de heer Lardinois al sinds Toen hij later naar Nederland terug kwam had ik door mijn werkzaamheden ook heel veel contacten met hem. Ook toen hij minister van landbouw was. Ik ken hem uit onderhandelingen; ik ken zijn internationale ervaring; bovendien weet hij wat organisatiewerk is en hoe dat in een team in samenwerking met anderen moet gebeuren. De heer Lardi nois heeft een andere afkomst dan ik en een andere achtergrond. Ik weet dat, maar hem heel goed kennende ben ik erg blij dat hij als mijn opvolger zal wor den voorgedragen. In het Presidium is er nu nog een derde man nodig; een ondervoorzitter. Er wordt nu al een jaar naar gezocht, maar ondanks vele gesprekken is de man die op die plaats goed zal functioneren, nog niet gevonden. Ook hij moet een man zijn die in de beleidsvoorbereiding een taakvervulling zal vinden. Naar mijn eigen smaak zou het bovendien goed zijn wanneer hij voldoende gespecialiseerd zou zijn om aandacht te geven aan het leiden van de interne organisatie van de Centrale Bank. Hij moet weer een ande re achtergrond hebben dan de voorzitter en de ondervoorzitter en ook een andere afkomst. Wanneer dat het geval is dan zullen er in de voortzetting van het werk drie mensen de taak van het Presidium kunnen gaan vervullen, die goed kunnen samenwerken en die ieder hun speciale bekwaamheden hebben. Dat werk zal moeten gebeuren in nieuwe samen spraak en samenwerking met de Raad van Beheer en de andere leden van de Hoofddirectie, die in het operationele werk zwaar belast zijn met de uitvoeren de taken. Mijn mening is dat een zo goe de bezetting van deze organen alle ver trouwen geeft dat onze organisatie, ook wanneer moeilijke vraagstukken opdui ken, haar taak op een uitstekende wijze kan blijven vervullen. Wanneer de Alge mene Vergadering dit door het volgen van de voordracht mogelijk maakt, zal ik aan het eind van dit jaar mijn taak vol vertrouwen en met grote dankbaarheid overdragen. A. J. Verhage

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1976 | | pagina 5