drogende verven en aan andere technie ken. Door de chemische industrie kwa men er een groot aantal nieuwe produk- ten zoals kunsthars, weekmakers, oplos middelen en componentenlakken. Naast de kwast komen technieken als spuiten, dompelen en dergelijke. Rond 1900, toen een nieuw tijdperk be gon, waren de sociale omstandigheden in het schildersbedrijf verre van roos kleurig. In Eisma's Schildersblad van 1974 vindt men hierover een tekenend voorbeeld. 's Morgens om vier uur was men reeds aan de slag en dat ging door tot 's avonds acht uur en dan noteerde de patroon 13 cent per uur. Bij ziekte werd het loon niet doorbetaald, feestda gen werden evenmin vergoed, trouwen of het bijwonen van een begrafenis be tekende dan ook loonderving. Vakantie kwam alleen 's winters voor als er geen werk was. Alleen oudere knechts wer den 's winters aangehouden. Hiervoor was enig werk opgespaard. Dit bestond uit het schilderen van jaloezieën, em mers, tuinmeubelen en dergelijke. Het klim- en steigermateriaal werd voorts gerepareerd en flink in de verf gezet. Ook werd verf gewreven en gemalen en stopverf, plamuur en standolieverf voor- het komende seizoen gemaakt.' Het dieptepunt werd echter in de crisis tijd van de dertiger jaren bereikt, toen ie dere ontslagen knecht baas werd. In een korte tijd groeide het aantal patroons van 4 000 tot 14 000, het werk nam echter niet toe. Bijna 50 van de gezel len was toen zonder werk. Om een eind te maken aan deze wildgroei werd de Vestigingswet Kleinbedrijf (1937) van toepassing verklaard op het schildersbe drijf (1939). Thans zijn de vooruitzichten voor het schildersbedrijf evenmin rooskleurig, zo als uit het onderzoek van de Stichting Economisch Onderzoek der Universiteit van Amsterdam blijkt. Opnieuw treden er, zoals aan het begin van deze eeuw, structurele veranderingen op. De vraag naar schilderwerk a In nieuwbouw, verbouw en herstel in 1973 was het bouwvolume bijna drie keer zo groot als in 1955. Deze volume groei heeft geen merkbare invloed ge had op de hoeveelheid schilderwerk. Al leen is ten gevolge van werktijdverkor ting de werkgelegenheid enigszins ge stegen. Men moet dus spreken van een structurele vervanging van schilderwerk. Door explosieve groei in de bouw in het verleden, vooral in de periode 1963 tot en met 1968, in 1972 en 1973, is dit een beetje versluierd geweest. Na 1968 blijft de hoeveelheid werk constant met een kleine opleving in beide voornoemde topjaren maar vooral na 1973, als de bouwproduktie vermindert, neemt het werk in de schilderssector versneld af. Schilders waren er al 15.000 jaar Men moet zich realiseren dat 30 van geleden bezig in de grotten van Lascaux, de werkgelegenheid van de huisschil- Frankrijk. ders in de nieuwbouw, de verbouw en het herstel wordt gevonden. Zelfs bij een constant bouwvolume zal het aantal arbeidsplaatsen in het schildersbedrijf dalen door het verdwijnen van de tradi tionele afwerkmethoden en de opkomst van nieuwe materialen en verwerkings- technieken. De schilder kan, naar het oordeel van de hoofdaannemer, niet steeds voldoende kennis en research opbrengen om deze ontwikkelingen bij te houden. De sterk stijgende kosten van het regelmatig terugkerend onder houd zijn ook een rem voor nieuwe ar beidsplaatsen. Deze factoren hebben de prefabricage van het schilderwerk in de timmerfabriek versneld en geleid tot de toepassing van houtvervangende mate rialen die geen of minder schilderwerk behoeven en van verfvervangende ma terialen (beits) die sneller opgebracht kunnen worden. Onderhoud b De sector onderhoud is beduidend groter dan de nieuwbouw. In de nieuw bouw waren in 1975 ongeveer 4 000 man werkzaam (1 200 minder dan een jaar eerder), in de sector onderhoud aan woningen 21 000. Het onderhoudswerk aan overige gebouwen betekent nog eens werk voor 4 500 schilders. Evenals in de nieuwbouw zien we een structu rele daling van het aantal uren per wo ning, namelijk van 54 manuren in 1955 tot 42 in 1972. Aangezien er niet minder verf per woning wordt gebruikt, kunnen we spreken van een vervanging van de schilder in plaats van het schilderwerk;

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1976 | | pagina 29