stedelijke en verstedelijkte gebieden.
(14) procent gestegen tot f35 640 mil
joen (inclusief rentebijschrijving per het
einde van het jaar).
De tegoeden in rekening-courant, on
derscheiden in privé-rekeningen en
overige rekeningen, vertoonden beide
een aanzienlijke toename. De saldi op
de privé-rekeningen liepen op met f 576
(f432) miljoen. Hierin weerspiegelt zich
zowel de - grotendeels inflatoire - inko
mensstijging als het steeds groter wor
dende aantal rekeninghouders. Einde
1975 telde onze organisatie 2,05 (1,93)
miljoen privé-rekeningen met een ge
middeld tegoed van f 1 523 (f 1 325).
Nog veel sterker was de toename op de
overige rekeningen-courant met f 542
(f80 miljoen) naar f 2 972 miljoen. Daar
dit de tegoeden rekening-courant be
treft van bedrijven en instellingen en de
aanwas opmerkelijk veel groter is dan in
1974, menen wij hier duidelijk de in
vloed te bespeuren van een verbeterde
liquiditeitspositie van de agrarische be
drijven en van het achterblijven van
investeringsactiviteiten in het bedrijfs
leven.
De toevertrouwde middelen over 1975
zijn echter voor het leeuwedeel beïn
vloed geweest door het verloop van de
spaargelden en de middelen op termijn.
De beide laatste onderdelen stonden in
nauw verband.
De spaargelden vertoonden een aan
was, die als een absoluut record sedert
het bestaan van onze organisatie moet
gelden. Ze namen toe met f3 858 mil
joen (inclusief rente) tot f 26 734 miljoen
(f21 876). Toch is dit een paradoxaal re
cord. Want in 1974, toen de geldmarkt
rente op een enorm hoog peil stond, zijn
er voor grote bedragen geld aan de
spaarrekeningen onttrokken en op depo
sitorekeningen (middelen op termijn)
geplaatst. Doordat zich begin 1975 weer
meer normale renteverhoudingen gin
gen aftekenen, is het geld allengs weer
voor een groot gedeelte van onze depo
sitorekeningen naar de spaarrekeningen
teruggevloeid. Dat heeft onze spaaraan-
was in 1975 boven de normale propor
ties opgestuwd. Vanzelfsprekend houdt
de daling van de post middelen op ter
mijn van f4 079 miljoen naar f3 808
miljoen hier ook direct verband mee.
Wel kunnen we zeggen, dat het sparen
zich in vergelijking met 1974 goed her
steld heeft. Een aantal factoren die dat
begunstigd hebben zijn ook wel aan te
wijzen: de stagnatie in de bouw van ei
gen woningen, de stijging van het reëel
beschikbare inkomen met name van de
lagere inkomensgroepen en vooral, naar
onze mening, het algemeen besef dat de
conjuncturele situatie ongunstiger is ge
worden. Negatieve factoren zijn er ech
ter ook geweest: de nog steeds benepen
inkomenspositie van vele sectoren van
het agrarische en niet-agrarische be
drijfsleven.
Dit alles overziende zijn wij van mening,
dat onze 'record-inleg' over 1975 geens
zins wijst op overbesparing, maar dat
hier, rekening houdend met de zeer
hoge inflatiegraad, sprake is geweest
van flinke opleving van de spaarneiging,
vergelijkbaar met die welke voor 1974
bestond.
Uitzettingen
Hierbij neemt de financieringsactiviteit
ten behoeve van de private sector verre
weg de belangrijkste plaats in.
Als we kijken naar de nieuwe leningen,
die in 1975 verstrekt zijn, dan lag onze
activiteit in absolute cijfers op hoog ni-
veau. Vergelijking met 1974 zou wat al
te gemakkelijk zijn omdat toen de finan
cieringsruimte erg krap was, maar ook
vergeleken bij het verhoudingsgewijs
hoge niveau in 1973, komt het verslag
jaar met een bedrag van f7 897 miljoen
aan nieuwe leningen heel goed uit de
bus (in 1974: f 5 977 miljoen en in 1973:
f 6 443 miljoen). Er is in dit opzicht spra
ke van een fors herstel.
De agrarische sector had daarin maar
een bescheiden deel. De verstrekking
van nieuwe leningen aan individuele
landbouwbedrijven nam in absolute om
vang met f 1 426 (f 1 395) miljoen nau
welijks meer toe dan in 1974. Bedacht
moet echter worden dat er in 1973 en
1974, o.a. door de rentesubsidies in de
agrarische sectoren sprake was van een
zeer hoog investeringsniveau. Het ver
slagjaar bracht een zekere reactie daar
op, een relatieve teruggang tot een
meer normaal niveau. Alleen in de tuin
bouw en in mindere mate bij de finan
ciering van agrarische rechtspersonen
overtrof het bedrag van nieuwe leningen
met f 556 (f413) miljoen en f 418 (f 354)
miljoen beduidend het niveau van 1974.
Door een en ander liep het percentage
nieuw verstrekte agrarische leningen
van het totaal aan nieuwe leningen te
rug van 36 in 1974 tot 30 in 1975.
Het kwam daardoor weer in de buurt
van de percentages 29 en 28, die in
1973 en 1972 voor het aandeel van de
agrarische sector in nieuwe leningen
konden worden genoteerd.
Voor het niet-agrarische midden- en
kleinbedrijf werd echter een sterke
groei van het bedrag aan nieuwe lenin
gen geconstateerd. Dit bedrag steeg
met meer dan 40 ten opzichte van
1974. De vraag naar nieuwe leningen
was hier het sterkst in de dienstverlenen
de sector en kwam vooral ook uit de
Met deze nieuwe financieringen aan het
niet-agrarische bedrijfsleven was een
bedrag gemoeid van f 1 411 (f 988) mil
joen.
Na de leningen aan het bedrijfsleven,
moeten zeker ook even de leningen be
stemd voor de financiering van het ei
gen woningbezit genoemd worden.
Door de toen zeer krappe financierings
ruimte, die ons noopte de woningbouw
leningen af te remmen, biedt 1974 geen
maatstaf voor vergelijking. Maar als we
bedenken, dat in 1973 de woningbouw-
financiering op een zeer hoog niveau lag
en dat 1975 met zijn nieuwe leningen
circa 45 boven dat niveau uitgaat, dan
mogen we concluderen, dat ons markt
aandeel in de woningbouwleningen zich
in 1975 alleszins hersteld heeft van de
teruggang in 1974.
In totaal werd f3 852 (f2 648) miljoen,
dat wil zeggen 49 (44) procent van alle
door onze organisatie verstrekte lenin
gen, bestemd voor financiering van ei
gen woningbezit. Ook de verstrekking
van nieuwe persoonlijke leningen lag
ruim 30 (14) procent boven het niveau
van het vorige jaar.
Het uitstaande rekening-courantkrediet
vertoonde slechts een relatief geringe
groei met f257 (f563) miljoen. Met
name in de agrarische sectoren was er
door allerlei ontwikkelingen weinig be
hoefte aan deze kredietvorm. Dat
desondanks het uitstaande rekening-
courantkrediet gegroeid is, wijst erop
dat het aandeel van het niet-agrarische
bedrijfsleven toeneemt.
Uit dit alles blijkt dat het groeitempo
van de totale kredietverlening aan de
private sector, die met f 3 136 (f 2 745)
miljoen steeg tot f26 454 miljoen ge
matigd is geweest. Van invloed daarbij
was, dat de aflossingen, zowel in abso
lute als relatieve zin, sterk toenamen en
dat ook duidelijk een herstel van extra
aflossingen merkbaar was evenals in
haal van een achterstand bij de aflossin
gen. Wel kon naar mate het jaar vorder
de een toenemende kredietvraag van
niet-agrarische bedrijven en van particu
lieren worden geconstateerd.
Over de overige uitzettingen, die naast
de kredietverlening in de Kerngegevens