een andere gegadigde verkopen. Als de gemeente hem tijdig bericht, dat zij wel wil kopen kan de vervreemder zich nog tot gedeputeerde staten wenden met het verzoek toch tot vervreemding aan een derde te mogen overgaan. Het wetsontwerp geeft echter niet aan welke belangen er op het spel moeten staan om voor ontheffing door gedepu teerde staten in aanmerking te komen. Uitgaande van de situatie, dat de ge meente wel van haar voorkeursrecht gebruik wil maken, zullen partijen in onderling overleg trachten de prijs te bepalen. De verkoper heeft echter de bevoegdheid aan Burgemeester en Wet houders te kennen te geven, dat hij wenst, dat door de rechter te benoemen deskundigen over de prijs een advies uit brengen. Burgemeester en Wethouders zijn dan verplicht aan de competente arrondis sementsrechtbank te verzoeken een of meer deskundigen te benoemen. Deze door de rechtbank benoemde deskundi gen brengen zo spoedig mogelijk advies uit. Bij hun waardering zijn zij gebonden aan de waarderingsmaatstaf, die volgens het hieronder ter sprake komende ont werp tot wijziging van de Onteigenings wet bij de bepaling van de onteigenings vergoeding zal worden gebruikt. De gemeente heeft binnen één maand nadat de deskundigen hun advies heb ben uitgebracht de gelegenheid een nader oordeel over de prijs te verzoeken of om aan de koper te berichten, dat zij zich met het advies kan verenigen dan- wel dat zij van de koop afziet. Als de gemeente zich met de door de deskun digen geadviseerde prijs kan verenigen heeft de verkoper gedurende drie maan den de mogelijkheid aan de gemeente mede te delen, dat hij met deze prijs akkoord gaat danwel dat hij van verkoop wenst af te zien of de rechtbank een nader oordeel over de prijs te verzoeken. Als een van de partijen aan de rechtbank een nader oordeel heeft gevraagd, doet de rechtbank uitspraak over de verkoop prijs. Ook gedurende drie maanden na deze uitspraak kan elke partij nog van de transactie afzien. Indien zij dat niet doen, komt de koop tot stand en is de door de rechtbank vastgestelde prijs voor beide partijen bindend. Vermeldenswaard is, dat in dit wetsont werp ook een regeling is getroffen voor het geval, dat een eigenaar of zakelijk gerechtigde tot vervreemding wenst over te gaan van een complex van onroerende goederen, dat nauwelijks voor een verdeling vatbaar is en toch slechts gedeeltelijk in een aanwijzings besluit wordt genoemd. De vervreemder kan dan aan de gemeente de voorwaarde stellen, dat zij het geheel in de aankoop betrekt. Een soortgelijke regeling is ge troffen ten aanzien van de verwerving van een onderdeel van een bedrijf. De vervreemder kan dan van de gemeente, die een onderdeel van een bedrijf wil verwerven, verlangen, dat het gehele bedrijf in de aankoop wordt betrokken. In het wetsontwerp is ook een sanctie opgenomen om te voorkomen dat het onroerend goed toch aan een ander dan de gemeente wordt overgedragen zon der dat de gemeente van haar voorkeurs recht gebruik kan maken. In het wets ontwerp is daartoe bepaald, dat de overschrijving van de akte in de open bare registers dan niet mag plaatsvinden. Ter vereenvoudiging van de uitvoering van de controlerende functie, die hierbij aan de Dienst van het Kadaster en de Openbare registers is gegeven, dient de akte vergezeld te worden van een nota riële verklaring, dat de wettelijke voor schriften zijn nageleefd. Het voorkeursrecht behoort niet op één lijn gesteld te worden met de onteige ning ten algemene nutte, hetgeen onder andere valt af te leiden uit het feit, dat de vervreemding geen doorgang behoeft te vinden als de verkoper of de gemeente tijdens de onderhandelingen tot de con clusie komt, dat het beter is terug te treden. Waardering bij onteigening Vermeld werd reeds, dat de door de rechtbank benoemde deskundigen bij hun waardering dienen uit te gaan van de in de gewijzigde Onteigeningswet neergelegde waarderingsmaatstaf. Uit de Memorie van Toelichting op de wijzi ging van de Onteigeningswet valt af te leiden, dat als waarderingsmaatstaf bij onteigening dient te worden gebruikt de verkeerswaarde van het onroerend goed, welke zich bij een bepaald gebruik mani festeert, zonder dat daarbij toekomst verwachtingen over het gebruik een rol mogen spelen. Voor de waardering van ongebouwd onroerend goed kan niet uitsluitend het bestaande gebruik van belang zijn maar ook ander niet met de wet strijdig gebruik, waardoor de hoedanigheid van ongebouwd onroerend goed niet verloren gaat. Vanzelfsprekend is daartoe wel vereist, dat het ander gebruik van het onroerend goed ook technisch realiseer baar is. Zo kan bijvoorbeeld niet ten behoeve van de tuinbouw gebezigde grond toch gewaardeerd worden als tuinbouwgrond. Het komt veelvuldig voor, dat in een bestemmingsplan aan het agrarisch ge bruik van onroerend goed beperkingen worden gesteld. Bij gebruik van boven genoemde waarderingsmaatstaf, bij wel ke ook niet met de wet strijdig ander gebruik van belang kan zijn, zou de boer ten gevolge van de uit het bestemmings plan en derhalve indirect uit de wet voortvloeiende beperkingen in het ge bruik, benadeeld kunnen worden. Om dit te voorkomen bevat het wets ontwerp het voorstel de ten gevolge van een bestemmingsplan bestaande beper kingen van het gebruik niet van invloed te laten zijn op de waardering van het onroerend goed, tenzij de onteigende reeds eerder een schadevergoeding heeft ontvangen. Ten aanzien van gebouwd onroerend goed, is bij de waardering niet alleen het bestaande gebruik maar ook ander ge bruik van belang, dat daarvan met in achtneming van de plaatselijke omstan digheden gemaakt kan worden, tenzij het gebouw daarvoor afgebroken zou moeten worden. Zo kan bij de waarde ring van invloed zijn, dat een woonhuis ook als kantoorpand of als winkelpand gebruikt zou kunnen worden. Zowel bij bebouwd als onbebouwd onroerend goed kunnen ook de bijzondere geschikt heid, gesteldheid (bijv. delfstoffen) of de goede ligging van dat goed een waarde- verhogende invloed hebben. Nu het gebruik als maatstaf geldt bij de waardering, zou grond, die niet geëxploi teerd wordt nauwelijks gewaardeerd kunnen worden. Het wijzigingsvoorstel heeft hiervoor een oplossing gevonden door te bepalen, dat de waarde dan begroot wordt op de grondslag van het gebruik, dat daarvan voordien gemaakt werd. Indien ook dit gebruik niet te achterhalen is, wordt bij de waardering rekening gehouden met het gebruik dat van het goed mede gelet op de lokale omstandigheden kan worden gemaakt. Voor iedere eigenaar van onroerend goed, die een onteigening van zijn onroe rend goed in het verschiet ziet, kan voorts de in het wetsontwerp opgeno men overgangsbepaling belangrijk zijn. Daarin wordt bepaald, dat de eigenaar toch steeds kan rekenen op een vergoe ding bij onteigening van de waarde die het onroerend goed ten tijde van het in werking treden van de voorgestelde wetswijziging had op basis van het oude recht. Daarbij wordt ook uitgegaan van het prijspeil op het tijdstip van inwerkingtre den van de nieuwe regeling, zodat be roep op deze overgangsbepaling al niet meer zinvol is, zodra de waarde, bere kend aan de hand van de nieuwe maat staven, bijvoorbeeld uitsluitend ten ge volge van de geldontwaarding, stijgt boven de waarde, berekend volgens de oude regeling op het tijdstip van de wetswijziging. De tijd zal uitwijzen hoe lang dat nog duurt.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1976 | | pagina 31